19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
Zie tekening:1 (links) gemaakt uit berken
berreke bessem (Q095p Maastricht)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beroerte:
beroerte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bəroertə (Q095p Maastricht),
beslag:
beslaag (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
bəslāg (Q095p Maastricht)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)] || een beroerte [ZND m] || Een plotselinge stoornis in de bloedsomloop, in de hersenen waarbij spraakstoornissen en verlammingsverschijnselen kunnen optreden? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
ber(r)e:
bęrǝ (Q095p Maastricht),
berrie:
bęri (Q095p Maastricht),
voorboom:
(mv)
vø̄rbø̜i̯m (Q095p Maastricht)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummeld (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
besjummeld broed (Q095p Maastricht),
besjumməld (Q095p Maastricht),
besjömmeld (Q095p Maastricht),
besjömməld (Q095p Maastricht),
bəsjummelt (Q095p Maastricht),
bəsjumməlt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bəsjömməlt (Q095p Maastricht),
bəšøͅməlt (Q095p Maastricht),
met haren op:
toegift brood, gebak: terve-/witte broet, toert,gatoo, krobbe
met haore op (Q095p Maastricht)
|
beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)] || beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20540 |
beschimmelen |
schimmelen:
sjummələ (Q095p Maastricht),
sjèmmele (Q095p Maastricht)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
beschuut (Q095p Maastricht),
besjute (Q095p Maastricht),
besjuut (Q095p Maastricht),
1a-m
bəsu:t (Q095p Maastricht),
1a-m met lengteteken op de u
bəšüt (Q095p Maastricht),
Verklw. besjuutsje Geprizenteerd woorte groete besjute mèt mouzekeutelkes
besjuut (Q095p Maastricht),
biscuit:
Tee mèt e paar biskwies is ¯t innige, wat heer maag gebruke Verklw. biskwietje
biskwie (Q095p Maastricht),
suikerbeschuit:
sókkerbesjuut (Q095p Maastricht),
En dan haolde ze oet häör tes: sjermoule, sókkerbesjute, viedelkes vlaoj
sókkerbesjuut (Q095p Maastricht),
suikerkindje:
Iech kreeg ¯n neus wie ¯ne sókkerstek, ¯n aofgelek sókkerkinsje
sókkerkinsje (Q095p Maastricht)
|
beschuit [ZND 21 (1936)] || beschuit met geglaceerde suikerlaag || beschuit met muisjes || de beschuit [N 29 (1967)] || zacht zoet beschuitje voor kleine kinderen
III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
zwieback:
zwibak (Q095p Maastricht)
|
[N 29, 61; N 29, 60]
II-1
|
25631 |
beschuitdeeg |
beschuitdeeg:
bǝšȳtdęjx (Q095p Maastricht),
beslag:
bǝslāx (Q095p Maastricht)
|
[N 29, 58]
II-1
|
25633 |
beschuitdoppen |
beschuitdoppen:
bǝšȳtdopǝ (Q095p Maastricht),
deksels:
dęksǝls (Q095p Maastricht)
|
De vormen die bij het opbollen van beschuitdeeg gebruikt worden. [N 29, 59b; N 29, 59a]
II-1
|
25630 |
beschuitgelei |
beschuitpasta:
bǝšȳtpasta (Q095p Maastricht)
|
Honingzoet, ingrediënt voor de bereiding van beschuit" (z. Van Dale 9de druk blz. 235), is beschuitgelei. Vraag N 29, 57c luidde: "Welke andere stoffen worden aan het meel toegevoegd?" Op deze vraag kwamen allerlei verschillende antwoorden die tevens op verchillende stoffen of producten duidden. Een aantal opgaven betekent "beschuitgelei". Hiervan is een apart lemma gemaakt, waarin ook zijn opgenomen de "zeep"-opgaven. Heel waarschijnlijk is de "zeep" een ingrediënt van de gelei. Dus moet men de "zeep"-opgaven niet synoniem beschouwen met de "gelei"-opgaven. De antwoorden die vallen onder de woordtypen "vet", "vetstoffen", "boter", "zetmeel", "stroop", "blanke stroop", "honing", "glucose", "suiker", "bastaardsuiker", "Barbados-suiker", "zout", "eieren", "wit van ei", "eiwit", "eende-eieren", "gist", "natte gist'''', "heffe", "potas", zijn niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteraard kunnen al deze genoemde stoffen ingrediënten zijn voor het bereiden van beschuit.' [N 29, 57c]
II-1
|