22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beeltsje (Q095p Maastricht),
prent(je):
prēnsjə (Q095p Maastricht),
print (Q095p Maastricht),
prīnsjə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Beeldje. [ZND 01 (1922)] || Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || Prent: a) plaat, afbeelding.
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzicht:
Van Dale: aanzicht, 5. (germ.) prentbriefkaart (Duits Ansicht).
anzich (Q095p Maastricht),
aanzichtkaart:
ansichkaart (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ansichtkaart (Q095p Maastricht),
anziechkāārt (Q095p Maastricht),
anziegkaart (Q095p Maastricht),
ànzĭĕchkáárt (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!
anzĭĕchkáárt (Q095p Maastricht),
aanzichtskaart:
ansiechskaart (Q095p Maastricht),
anziechskaert (Q095p Maastricht),
anziegskaart (Q095p Maastricht),
kaart:
kaart (Q095p Maastricht),
kaart met een prentje:
kaart mét ə printsjə (Q095p Maastricht),
prentbriefkaart:
printbreefkaert (Q095p Maastricht)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
hartjelieve, het -:
⁄t hertsjeleve (Q095p Maastricht),
lol:
lol (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
lol hubbə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
lol höbbe (Q095p Maastricht),
lòl (Q095p Maastricht),
plezier:
plezeer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
plezeer höbbe (Q095p Maastricht),
pləzeer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || lol, plezier, pret || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
clown:
klòjn (Q095p Maastricht),
de leukste thuis:
de leukste toes (Q095p Maastricht),
gangmaker:
gangmeekər (Q095p Maastricht),
grapjas:
grapjas (Q095p Maastricht),
grappenmaker:
grappemeker (Q095p Maastricht),
hansworst:
hanswors (Q095p Maastricht),
komiek:
kemiek (Q095p Maastricht),
kwastelorum:
kwàstəlōōrəm (Q095p Maastricht),
lollige, een -:
lollige (Q095p Maastricht),
ənnə lolligə (Q095p Maastricht),
lolmaker:
lolmeeker (Q095p Maastricht),
lolmeekər (Q095p Maastricht),
lolzak:
lolzak (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pleziermaker:
plezeermaker (Q095p Maastricht),
plezeermeker (Q095p Maastricht)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)] || vrolijk zijn aan maaltijden e.d. [doven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
aangenaam:
aongənaom (Q095p Maastricht),
gezellig:
gezèllig (Q095p Maastricht),
lollig:
lollig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
plezant:
plezant (Q095p Maastricht),
plezierig:
plezeerig (Q095p Maastricht),
plezerig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pləzeerig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
pləzeerəch (Q095p Maastricht),
pləzeerəg (Q095p Maastricht),
symphatiek:
symphatiek (Q095p Maastricht)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || plezant, behaaglijk, leuk || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
fijn:
fien (Q095p Maastricht),
perlits:
cf. Maastricht Wb. p. 316, s.v. "perlits"= nuffig meisje; cf. RhWb (VI) kol. 619 s.v. "Pernitsch"= "stolzes, freches Weib"; pernitschel-achtig = adj. stolz, frech.
perlits (Q095p Maastricht),
perlitsetig:
Maastricht Wb.
perlitsetig (Q095p Maastricht),
perlitz (d.)
perlitsetig (Q095p Maastricht),
perneuts:
pèrneuts (Q095p Maastricht),
perneutsetig:
perneutsetig (Q095p Maastricht),
= nuffig meisje zie Maastricht Wb. p. 316
perneutsetig (Q095p Maastricht),
comb. van preuts en en neuke zie Maastricht Wb. p. 316
perneutsetig (Q095p Maastricht),
preuts:
preuts (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
preutsj (Q095p Maastricht),
prēūts (Q095p Maastricht)
|
preuts || preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
mompelen:
moompelen (Q095p Maastricht),
mómpele (Q095p Maastricht),
prevelen:
prevele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
prévele (Q095p Maastricht),
wauwelen:
wàwwele (Q095p Maastricht)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28890 |
priem |
boortje:
bø̜̜̄̄rkǝ (Q095p Maastricht),
priem:
prēm (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
prīm (Q095p Maastricht)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Priem voor het maken van gaatjes in artikelen die volgens het gietprocedé zijn vervaardigd. [monogr.] || Puntig werktuig dat bij het vlechten gebruikt wordt om openingen in het vlechtwerk te maken, zodat de opstaande wissen makkelijker in de bodem ingestoken kunnen worden. Zie ook afb. 273. [N 40, 49; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12, II-7, II-8
|
29943 |
priemen |
touwpinnen:
tǫwpenǝ (Q095p Maastricht)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geistelike (Q095p Maastricht),
priester:
preester (Q095p Maastricht),
priester (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|