18358 |
rijglaars |
rijgstevel:
rijjstievel (Q095p Maastricht)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28974 |
rijgsteek |
trocheldraad:
trǭxǝldrǭt (Q095p Maastricht)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21590 |
rijk |
gans verkeerd:
gā.ns ˲vǝrkī.rt (Q095p Maastricht),
rijk:
rīk (Q095p Maastricht)
|
rijk (zijn) [ZND m] || Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172]
II-3, III-3-1
|
21435 |
rijk zijn |
bulken van het geld:
bulken van het geld (Q095p Maastricht),
gefortuneerd zijn:
gefortuuneerd (Q095p Maastricht),
geld wie water hebben:
geld wie water (Q095p Maastricht),
in het geld zwemmen:
dee zwump in ut geld (Q095p Maastricht),
in zijn centen zwemmen:
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
schwömme in zen sènt (Q095p Maastricht),
rijk zijn:
riek sien (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
rīēk zīēn (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen, dus niet omgespeld!
rīē:k zīē:n (Q095p Maastricht),
rijke stinkerd (zn.):
ene rieke stinkerd (Q095p Maastricht),
schatrijk zijn:
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
schàtrīēk (Q095p Maastricht),
steenrijk zijn:
steinriek (Q095p Maastricht),
stinken van het geld:
stinken van het geld (Q095p Maastricht),
veel duiten hebben:
dee heet veul duite (Q095p Maastricht),
veel fortuin hebben:
dee heet veul fortuin (Q095p Maastricht),
veel knabben hebben:
dee heet veul knabbe (Q095p Maastricht)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rigdum (Q095p Maastricht)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
achterrad:
achterraad (Q095p Maastricht),
knaak:
Van Dale: knaak, (volkst.) rijksdaalder.
knaak (Q095p Maastricht),
rijks:
ene riks (Q095p Maastricht),
stuk:
e stök (Q095p Maastricht),
stùk (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen, dus niet omgespeld!
e stök (Q095p Maastricht),
stuk van twee vijftig:
stök van twie fieftig (Q095p Maastricht),
twee vijftig:
twie fieftig (Q095p Maastricht)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
champetter (<fr.):
champettər (Q095p Maastricht),
garde (<fr.):
gard (Q095p Maastricht),
Sub I. gard. Gard < fr. garde-chasse of garde-champêtre.
gard (Q095p Maastricht),
garde-champetter (<fr.):
Sub garde-champêtre; de - van de Merode.
gardsjampieter (Q095p Maastricht),
vgl. Maastricht Wb.
gardsjampieter (Q095p Maastricht),
veldbode:
véldbaoj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
veldwachter:
veldwachter (Q095p Maastricht),
veldwagter (Q095p Maastricht),
veldwagtər (Q095p Maastricht),
vè.ltwàchtər (Q095p Maastricht),
ps. boven de "è"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
vèltwàchtər (Q095p Maastricht)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] || Veld-, boswachter. || veldwachter
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
genderm (Q095p Maastricht),
gènderm (Q095p Maastricht),
sjenderrem (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjənderrəm (Q095p Maastricht),
sjəndèrm (Q095p Maastricht),
sjəndérrəmə (Q095p Maastricht),
zjenderrem (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
zjənderrəm (Q095p Maastricht),
marechaussee (<fr.):
marrechaussée (Q095p Maastricht),
marrəsjoosee (Q095p Maastricht),
marrəsjosee (Q095p Maastricht)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
desser:
dęsǝr (Q095p Maastricht),
rijn:
rī.n (Q095p Maastricht),
rijnijzer:
ręjnī.zǝr (Q095p Maastricht)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
26489 |
rijngat |
rijngat:
rī.ngā.t (Q095p Maastricht)
|
Het vierkante gat in het midden van de viertakrijn waar de kop van het staakijzer (bij watermolens) of de kleine spil (bij windmolens) in past. Zie ook afb. 80. [N O, 15f; Jan 124; Coe 102]
II-3
|