e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rok als bovenkledingstuk bovenrok: baoverrok (Maastricht), overrok: euverrok (Maastricht, ... ), överrok (Maastricht), rok: rok (Maastricht, ... ) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok van grove stof tiereteien: Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.  tiertej (Maastricht), tierteje (Maastricht), tiereteien rok: [Van Dale: tieretein]  tiertejje [rok} (Maastricht), uit één stuk geweven dessin, rood-wit-blauw-wit gestreept Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.  tierteije rok (Maastricht), Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.  teertéje rok (Maastricht), tierteije rok (Maastricht) rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)] || tiretein: zekere grove stof || uit één stuk geweven dessin, rood-wit-blauw-wit gestreept [N 23 (1964)] III-1-3
rok: algemeen frak: Frak wordt verdrongen door rok.  frak (Maastricht), rok: rok (Maastricht, ... ), ròk (Maastricht), scholk: sjolk (Maastricht) frak: herenrok || rok [ZND m] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || rok: a) mannenkledingstuk || rok: b) vrouwenkledingstuk || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3
roken roken: rouke (Maastricht), Heer roukde d¯n hielen daag Rouke is good tege de verkajdheid Wee rouk, ruuk wie e verreke, wee snouf, zuut oet wie e verreke, wee proump, is e verreke  rouke (Maastricht), smoken: smoke (Maastricht), E piepke smoke  smoke (Maastricht) de rook van tabak genieten door inzuigen en uitblazen || roken || smoken III-2-3
rokkostuum rok: rok (Maastricht) het rok-costuum [N 59 (1973)] III-1-3
rokkussentje queue (<fr.): keu (Maastricht, ... ), queue de paris (<fr.): keu de Paris (Maastricht) kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] III-1-3
rol katrol: kasrǫl (Maastricht) De rol waaraan in het luiwerk van een watermolen het koord of de ketting is bevestigd waarmee de zakken worden opgetrokken en afgelaten. Zie ook afb. 76. De rol is in functie vergelijkbaar met de luias in windmolens. Zie ook het lemma ɛluiasɛ. De wel (Q 241) heeft de vorm van de pletrol zoals die wordt gebruikt om aardkluiten van geploegd land te breken (vgl. WLD I.1.2, pag 165).' [Jan 230; Coe 207; Grof 234; N O, 25g; A 42A, 45] II-3
rol van de haverpletter stalen rol: štā.lǝ rǫ.l (Maastricht), wals: wals (Maastricht) De (stalen) rol waarmee de haver in de haverpletter werd geplet. In een haverpletter bevonden zich twee van dergelijke rollen. In Q 95 was een van de twee rollen glad, de ander had kerven. De rol met kerven noemde men in Q 88 geriffeld (gǝrefǝlt). [Vds 238; Jan 248; Coe 224; Grof 252] II-3
rollade rollade: roelaat (Maastricht), rollaad (Maastricht), ¯n Roelaat van onderhave kilo zal wel genóg zien  roelaat (Maastricht) rollade || rollende, opgerolde schijf vlees met een touwtje stevig bijeengehouden III-2-3
rollen rollen: rǫlǝ (Maastricht), wellen: wɛlǝ (Maastricht) De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-11, I-2