26422 |
rondsel van de watermolen |
klein kroonrad:
klɛjn krū.nrā.t (Q095p Maastricht),
rondsel:
rǫntsǝl (Q095p Maastricht)
|
Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.]
II-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
flaneren:
flaneere (Q095p Maastricht),
lanterfanten:
lanterfante (Q095p Maastricht),
laveien:
lavèje (Q095p Maastricht),
ronddwalen:
rōnddwaŏle (Q095p Maastricht),
rondzwalveren:
roondzwallevere (Q095p Maastricht),
walseren:
walsere (Q095p Maastricht),
Doelloos.
walsere (Q095p Maastricht),
zwabberen:
zwabbere (Q095p Maastricht),
zwabberen (Q095p Maastricht)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
23851 |
rondtrekken van de processie |
rondtrekken:
roondtrèkke vaan de processie (Q095p Maastricht),
trekken:
trèkke (Q095p Maastricht),
uittrekken:
de percessie brek oet (Q095p Maastricht),
de persessie gestoet (Q095p Maastricht),
oettrèkke vaan de prócessie (Q095p Maastricht),
oettrèkkə vaan də pərsèssie (Q095p Maastricht)
|
Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34596 |
rongen |
rongen:
rǫŋǝ (Q095p Maastricht)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
trompen:
trōmpǝ (Q095p Maastricht)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kōpēǝt (Q095p Maastricht)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
bruin (bijvgl. nmw.):
brøi̯n (Q095p Maastricht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
lichtrode:
lextrūi̯ǝ (Q095p Maastricht)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roedbeurske (Q095p Maastricht),
roetbeurske (Q095p Maastricht),
roetbusjke (Q095p Maastricht)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18043 |
roodvonk |
rode grond:
roeje grónd (Q095p Maastricht),
rodehond:
roejen hónd (Q095p Maastricht),
roodvonk:
roedvoonk (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
roedvónk (Q095p Maastricht),
roetvoonk (Q095p Maastricht)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)] || Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|