21028 |
saus |
saus:
sòjs/sòws (Q095p Maastricht)
|
saus [RND]
III-2-3
|
19572 |
sauslepel |
sauslepel:
Wie eine de sajslepel oet de sajspan wouw numme, bleef de pan d¯raon haange
sajslepel (Q095p Maastricht)
|
sauslepel
III-2-1
|
21025 |
savooiekool |
andijvie:
Endepols
andivie (Q095p Maastricht),
portiunculazaad:
Sjellik zaad noemt men nog persjónkelezaod. Wordt n.l. op 2 aug. d.i. portioncula feest = aflaat feest gezaaid
persjónkelezaod (Q095p Maastricht),
savooi:
sevoeie (Q095p Maastricht),
sevoeje (Q095p Maastricht),
sjevouw (Q095p Maastricht),
səvoej (Q095p Maastricht),
səvoejə (Q095p Maastricht),
eigen spellingsysteem o heel kort
sevoje (Q095p Maastricht),
WLD sjèll\\k en s\\voej komen niet uit hetzelfde zaad
səvoej (Q095p Maastricht),
savooie kool:
sevoeje kuul (Q095p Maastricht),
savooiekool:
sevoeje kuul (Q095p Maastricht),
sevoejekuul (Q095p Maastricht),
sevoejə kuul (Q095p Maastricht),
səvoejekuul (Q095p Maastricht),
savooitje:
WBD/WLD
səvuukə (Q095p Maastricht),
WLD
sevuukes (Q095p Maastricht),
schelk:
sjellik (Q095p Maastricht),
sjēllək (Q095p Maastricht),
sjèllik (Q095p Maastricht),
-
sjellik (Q095p Maastricht),
Endepols
schellek (Q095p Maastricht),
sjellek (Q095p Maastricht),
jonge reeds eetbare bladeren van de savooie kool, meikool
sjellik (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
sjèlək (Q095p Maastricht),
WLD (lange è)
sjèllək (Q095p Maastricht),
WLD sjèll\\k en s\\voej komen niet uithetzelfde zaad
sjèllək (Q095p Maastricht),
stabeling:
(mbt schelk): in het tuinderstadsdeel Heugem spreekt men nog van stabelinge. Heeft te maken met het op stapels leggen der planten in de plantrij.
stabelinge (Q095p Maastricht)
|
[N Q (1966)] [ZND m]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): de savooie kool die in Z. Limburg zeer dicht geplant wordt (20-25 cm.) in november en die in maart en april geoogst wordt zonder dat er al een vaste krop is (schelk) [N 71 (1975)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): savooie kool (gele en groene) (kent u speciale culturen zoals b.v. in Z. Limburg? Welke? [N 71 (1975)] || meikool || savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savooie(kool) || savooiekool
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
e schabbeleer (Q095p Maastricht),
e sjabbelee:r (Q095p Maastricht),
e sjabbeleer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjabbeleer (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjabbelēēr (Q095p Maastricht),
sjabeleer (Q095p Maastricht),
sjappeleer (Q095p Maastricht),
sjàbəleer (Q095p Maastricht),
šabəlēr (Q095p Maastricht)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)] || Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
christoffelmedaille (<fr.):
Christoffelmedaalje (Q095p Maastricht),
scapuliermedaille (<fr.):
sjabbeleer-medaalje (Q095p Maastricht),
sjabbeleermedaaje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
sjabbeleermedaalje (Q095p Maastricht),
sjabbeleermedaje (Q095p Maastricht),
sjàbəleermədaaljə (Q095p Maastricht)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šǭf (Q095p Maastricht)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schaafspenen:
šǭfsp ̇īn (Q095p Maastricht),
spenen:
sp ̇īn (Q095p Maastricht)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31369 |
schaafbank, schaafmachine |
schaafbank:
šǭf˱bāŋk (Q095p Maastricht),
schaafmachine:
šǭfmǝšin (Q095p Maastricht)
|
De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348]
II-11
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
voegbank:
vø̄x˱baŋk (Q095p Maastricht)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|
31811 |
schaafblok |
schaafblok:
šǭf˱blǫk (Q095p Maastricht)
|
Het min of meer rechthoekige blok van de houtschaaf waarin de schaafbeitel met een spie wordt vastgezet. Zie ook afb. 31a. [N 53, 54c; monogr.]
II-12
|