21813 |
scherp de waarheid zeggen |
de mantel uitvegen:
de mantel oetveege (Q095p Maastricht),
də mantəl oetveegə (Q095p Maastricht),
ieməs de màntəl oetveegə (Q095p Maastricht),
de oren wassen:
zien oere wasse (Q095p Maastricht),
een uitschijting geven:
ənə ōēsjīētin-g geevə (Q095p Maastricht),
een veeg uit de pan geven:
unnə veeg oet də pan geevə (Q095p Maastricht),
in zijn hemd zetten:
iemes in z⁄n humme zètte (Q095p Maastricht),
uitschelden:
oetsjelle (Q095p Maastricht),
uitschijten:
oetsjīētə (Q095p Maastricht)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34199 |
scherp inhebben |
(het) scherp inhebben:
ǝt šɛrǝp enhøbǝ (Q095p Maastricht)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
17726 |
scherp kijken |
ogen:
3x
uige (Q095p Maastricht),
scherp kijken:
scherp kieken (Q095p Maastricht),
scherp loeren:
sjerrep loere (Q095p Maastricht),
staren:
stare (Q095p Maastricht)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17801 |
scherp luisteren |
goed gehoor:
good gehuur (Q095p Maastricht),
goed horen:
huurt good (Q095p Maastricht),
goed opletten:
good oplètte (Q095p Maastricht),
luisteren zoals een vink:
luustere wie `n vink (Q095p Maastricht),
scherp luisteren:
sjerp luustere (Q095p Maastricht)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
schèrp (Q095p Maastricht),
sjerp (Q095p Maastricht),
⁄t sjerp (Q095p Maastricht),
⁄t sjèrp (Q095p Maastricht),
scherpe kant:
schèrrepe kant (Q095p Maastricht)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
boterblom (Q095p Maastricht),
WLD
boter blom (Q095p Maastricht),
bōōtərblòm (Q095p Maastricht)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26566 |
scherpen |
scherpen:
šɛ̄.rǝpǝ (Q095p Maastricht),
slijpen:
slī.pǝ (Q095p Maastricht)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|
26565 |
scherpmachine |
scherpmachine:
šɛ̄.rǝp˱mǝši.n (Q095p Maastricht)
|
Toestel voor het scherpen van molenstenen. Volgens Van Dam 1972 (pag. 119/120) kende men reeds vōōr 1900 scherpmachines, waarbij beitels het bodemsel tussen de kerven wegschaafden. De machines vergden nogal enige routine in het gebruik en werden betrekkelijk weinig aangeschaft. Zie voor het woordtype piqueur ook het lemma ɛluchthamerɛ in wld II.5, pag. 132.' [Jan 219; Coe 193; Grof 213]
II-3
|
26569 |
scherprij |
rij:
rɛj (Q095p Maastricht)
|
Lange, rechte houten of stalen lineaal die wordt gebruikt om te bepalen waar de steen arm of rijk is. De molenaar kan daartoe kleurstof op de rij aanbrengen die, als hij ermee over het maalvlak wrijft, de te hoge gedeelten van de steen aanduidt. [N O, 34i; Vds 220; Jan 196; Coe 168; Grof 201]
II-3
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šōrpǭl (Q095p Maastricht)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|