17741 |
smaak |
appetijt:
appetiet (Q095p Maastricht),
smaak:
smaak (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19018 |
smachten |
smachten:
smachte (Q095p Maastricht)
|
reikhalzend en kwijnend verlangen, ontzettend sterk verlangen [smachten, snakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
smāākə (Q095p Maastricht),
Een zekere smaak inz. een goede smaak veroorzaken ¯t Broed smaak get muf en ¯t smaak nao hiering Dat smaak nao mie Dat zal smake: goed smaken
smake (Q095p Maastricht)
|
proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)] || smaken
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smakken:
smakke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
smakkə (Q095p Maastricht),
smàkkə (Q095p Maastricht),
smatsen:
smàtsə (Q095p Maastricht),
smekken:
sjmekke (Q095p Maastricht),
smekkə (Q095p Maastricht),
smikkə (Q095p Maastricht),
smèkkə (Q095p Maastricht),
smetsen:
schmetsje (Q095p Maastricht),
sjmētsjə (Q095p Maastricht),
sjmĕtsə (Q095p Maastricht),
smetse (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
zjmètzə (Q095p Maastricht),
aon taofel smetse, dat deit me neet, dat zien gein manere
smetse (Q095p Maastricht),
arch.
smetse (Q095p Maastricht)
|
met de tong of de lippen klappen bij het eten en drinken || smakken || smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
choqueren:
sjòkkeerə (Q095p Maastricht),
sjókkere (Q095p Maastricht),
choqueren (<fr.):
sjoekēērə (Q095p Maastricht),
sjòkkeerə (Q095p Maastricht),
sjókkere (Q095p Maastricht),
krenken:
krenke (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
mpriseren (<fr.):
Van Dale: méprise (Fr.), vergissing, misvatting, dwaling.
meprizere (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
neerhalen:
eine neerhoole (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
schampen:
schampen (Q095p Maastricht),
sjampe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjampə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
sjààmpə (Q095p Maastricht),
schamperen:
sjampərə (Q095p Maastricht),
sjàmpərə (Q095p Maastricht),
smalen:
smáálə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
smalend (volt.deelw.):
smaalent (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
smaalənt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
schietbaan:
sjeetbaon (Q095p Maastricht)
|
Schietbaan.
III-3-2
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
buk˲zęi̯.l (Q095p Maastricht)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
24883 |
smalle weegbree |
wegebladeren:
wēgǝblāi̯ǝr (Q095p Maastricht),
welbloem:
wɛlblom (Q095p Maastricht)
|
Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.]
I-5
|
33691 |
smalle weg, pad |
pad:
pāt (Q095p Maastricht),
voetweggetje:
vōtwēxskǝ (Q095p Maastricht)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smɛjǝ (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|