31230 |
smidsbed |
smis(se)bed:
smes˱bɛt (Q095p Maastricht)
|
Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.]
II-11
|
31231 |
smidsblaasbalg |
blaasbalk:
blǭs˱balǝk (Q095p Maastricht),
cilinderblaasbalk:
silendǝrblǭs˱balǝk (Q095p Maastricht),
trekblaasbalk:
trɛk˱blǭs˱balǝk (Q095p Maastricht)
|
Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
gerei:
gǝręj (Q095p Maastricht)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
31251 |
smidshaak |
bok:
bǫk (Q095p Maastricht),
bokje:
bø̜kskǝ (Q095p Maastricht
[(verplaatsbaar)]
)
|
Werktuig in de vorm van een vaste of draaibare haak aan de muur of een al dan niet verplaatsbare schraag, waarmee de smid lange stukken ijzer ondersteunt die in het vuur liggen. Zie ook afb. 13. In L 290 en L 291 werd gebruik gemaakt van een losse standaard met rol. Ook de opgave steunrol uit Q 108 lijkt te wijzen op een statief waarop een rol is aangebracht. De driepoot uit Q 113 was een los toestel, rustend op drie poten, waarvan het steunend gedeelte met behulp van schroefdraad op de gewenste hoogte kon worden gedraaid. [N 33, 37]
II-11
|
31239 |
smidskap |
smis(se)kap:
smeskap (Q095p Maastricht)
|
Gemetselde of metalen kap boven de smidsvuurhaard waarmee de rook naar de smidsschoorsteen wordt geleid. Zie ook afb. 6. [N 33, 23]
II-11
|
31174 |
smidsknecht |
knecht van de smid:
knɛx ˲van dǝ smē.t (Q095p Maastricht),
smidknecht:
smetknɛx (Q095p Maastricht),
smidseknecht:
smetsknɛx (Q095p Maastricht),
smidsknecht:
smetsknɛx (Q095p Maastricht)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|
31242 |
smidskoelbak |
lesbak:
lęs˱bak (Q095p Maastricht)
|
De met water gevulde bak aan de voorzijde van de smidsvuurhaard, waarin gloeiend metaal kan worden afgekoeld. Zie voor het woordtype kisserd ook Wnt (vii-2), kol. 3142, s.v. ɛkissenɛ (4): "gezegd van gloeiend metaal of van vuur dat met water of met een andere vloeistof in aanraking komt."' [N 33, 35; monogr.]
II-11
|
31247 |
smidskolen |
klotjes:
klø̜tšǝs (Q095p Maastricht),
smeedkolen:
smɛjkōlǝ (Q095p Maastricht
[(vetkolen)]
)
|
De kolen die door de smid voor het stoken van de smidsvuurhaard worden gebruikt. Het lemma bevat benamingen voor verschillende soorten steenkool. Onder vetkool verstaat men steenkool met twintig tot dertig procent vluchtige bestanddelen. Cokes ontstaan wanneer steenkolen in een cokesoven van hun vluchtige bestanddelen worden ontdaan. Zij worden onder meer bij het smelten van ijzererts gebruikt. De term nootjes is van toepassing op steenkool waarvan de afmeting varieert van 6 tot 120 mm doorsnede. Zie ook de lemmata "nootjeskool", antraciet", "industriekool" en "cokes" in Wld II.5, pag. 215 - 217. [N 33, 29a-b; N 64, 25a add.; monogr.]
II-11
|
31246 |
smidskolenschop |
kolenschup:
kōlǝšø̜p (Q095p Maastricht)
|
Het schopje waarmee men kolen op het vuur doet. [N 33, 28; monogr.]
II-11
|