29065 |
sousbras |
sousbras:
subra (Q095p Maastricht)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|
34576 |
spaak |
speek:
spęi̯k (Q095p Maastricht),
speken:
speǝkǝ (Q095p Maastricht),
spęi̯kǝ (Q095p Maastricht),
sproot:
sprōt (Q095p Maastricht)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32207 |
spaakgaten |
speekgroeven:
spęjk˲gruvǝ (Q095p Maastricht),
speekloker:
spęjklōkǝr (Q095p Maastricht)
|
De met de zulaks gekapte, of, in modernere wagenmakerijen, met behulp van een speciale houtbewerkingsmachine in de naaf gefreesde gaten, waar de spaken in worden geslagen. [N G, 43f]
II-12
|
32212 |
spaakhamer |
speekhamer:
spęjkhāmǝr (Q095p Maastricht)
|
Zware hamer met lange, houten steel, die wordt gebruikt om de spaken in de naaf te slaan. Zie ook afb. 187. [N G, 40a]
II-12
|
32211 |
spaakkuil |
speekkuil:
spęjkkǫwl (Q095p Maastricht)
|
Kuil of put in de werkplaats van de wagenmaker van ongeveer 2 meter lang, 1 meter diep en 20 cm breed, die wordt gebruikt om spaken in de naaf te slaan. Aan de bovenzijde is de spaakkuil afgedekt met drie balken. De middelste daarvan wordt weggenomen als de spaakkuil wordt gebruikt. De naaf wordt draaibaar op de rand van de spaakkuil vastgezet met behulp van wiggen. Zie ook afb. 186. [N G, 8a]
II-12
|
21896 |
spaarpot |
oude sok:
in ⁄n aw sok (Q095p Maastricht),
spaarpot:
sjaarpot (Q095p Maastricht),
spaorpot (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spaorpōt (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
spaorpòt (Q095p Maastricht),
spaarvarken:
spaorverreke (Q095p Maastricht)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grǭf[schup] (Q095p Maastricht),
schup:
šø̜p (Q095p Maastricht)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
26402 |
spaken |
speken:
spejkǝ (Q095p Maastricht),
špejkǝ (Q095p Maastricht)
|
De staven die de verbinding vormen tussen de naaf en de velg van molenraderen. Zie ook afb. 73. [Vds 63; Jan 67; Coe 61; Grof 85; N D, 33]
II-3
|
32218 |
spakentrekker |
wurg:
wø̜rǝx (Q095p Maastricht)
|
Houten werktuig, bestaande uit twee houten stokken die aan de bovenzijde verbonden zijn met een touw of ketting. Met behulp van de spakentrekker worden er van de in de naaf gedreven en reeds gerichte spaken steeds twee omvat en bijeengetrokken, zodat de velgspaakpennen precies in de spaakgaten van een velgsegment passen. Het velgsegment kan er dan met behulp van een hamer op worden geslagen. Zie ook afb. 190. In Oirsbeek (Q 33) werden de spaken met behulp van een ketting (kɛtǝ) bij elkaar getrokken.' [N G, 10a-b]
II-12
|
25273 |
span, maat tussen duim en pink |
2 decimeter:
twie decimeter (Q095p Maastricht),
span:
spaan (Q095p Maastricht),
spààn (Q095p Maastricht),
= afstand tussen uiteinden van pink en duim (gestrekt).
spəən (Q095p Maastricht)
|
de maat die een lengte aangeeft van 20 cm [span] [N 91 (1982)] || span, afstand tussen duim en pink
III-4-4
|