31841 |
sponningschaaf |
rabatschaaf:
rabatšǭf (Q095p Maastricht)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
19806 |
spons |
gatenflikker:
gātǝflekǝr (Q095p Maastricht),
spons:
spons (Q095p Maastricht),
spoons (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spōns (Q095p Maastricht),
spōͅns (Q095p Maastricht),
en zemelap
spoons (Q095p Maastricht),
korte oo
spoons (Q095p Maastricht),
Verklw. spunske Zich mèt ¯n spons wasse Mèt de spons d¯reuver gaon: vergeven of vergeten ¯t Broed smaak wie ¯n spons: klef
spóns (Q095p Maastricht),
sponserstek:
spōnsǝrstɛk (Q095p Maastricht)
|
spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] || Spons waarmee in L 163 de oneffenheden aan de binnenzijde van de pot werden verwijderd. In de ceramische fabrieken te Q 95 gebruikte men een stok met spons om de gegoten artikelen inwendig schoon te maken. [N 49, 39c; monogr.]
II-8, III-2-1
|
31856 |
spookschaaf |
amerikaanse schaaf:
amērikǭnsǝ šǭf (Q095p Maastricht),
bastringue:
bastǝren (Q095p Maastricht),
kontenkratser:
kōntǝkrɛtsǝr (Q095p Maastricht),
oppoetsschaaf:
ǫppotšǭf (Q095p Maastricht)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
21160 |
spoorweg |
ijzeren (brug):
iezere (brök) (Q095p Maastricht),
ijzerenweg:
iezereweeg (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
Opm. is verouderde benaming.
iezere weeg (Q095p Maastricht),
rails (<eng.):
rails (Q095p Maastricht),
spoor:
spoor (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spoorbaan:
spoorbaon (Q095p Maastricht),
spoorweg:
spoorweeg (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spoorwēēch (Q095p Maastricht),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!
spoorweech (Q095p Maastricht)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26672 |
spoorwiel van de rosmolen |
koningsrad:
kø̜̄neŋs- (Q095p Maastricht)
|
Het kamrad aan de grote staande as van de rosmolen. Het spoorwiel drijft het rondsel aan dat op het staakijzer van de stenen is gemonteerd. [N D, 26]
II-3
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hǭnǝspø̜̄r (Q095p Maastricht),
hǭnǝspōrǝ (Q095p Maastricht),
hǭnǝspōu̯rǝ (Q095p Maastricht),
hǭnǝspǭrǝ (Q095p Maastricht),
sporen:
spø̜̄r (Q095p Maastricht),
spǭrǝ (Q095p Maastricht)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
vuilbomenhout:
voelboumehout (Q095p Maastricht),
vuilboom:
voelboum (Q095p Maastricht)
|
bepaalde heestersoort || vuilboomhout
III-4-3
|
19707 |
sport van een stoel |
dwarslat:
dwērslat (Q095p Maastricht),
lat:
lat (Q095p Maastricht),
sport:
spoͅrt (Q095p Maastricht),
sproot:
sprōt (Q095p Maastricht),
travers:
travēͅr (Q095p Maastricht)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] || sport van een stoel [N 56 (1973)]
III-2-1
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
kachelpijp:
kachelpiep (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
kachelpīēp (Q095p Maastricht)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
bak:
bak (Q095p Maastricht),
choqueren:
sjókkere (Q095p Maastricht),
de gek steken:
de gek steke (Q095p Maastricht),
schampen:
sjampe (Q095p Maastricht),
sjampə (Q095p Maastricht),
spotten:
spotte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spottə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spòtte (Q095p Maastricht),
spòttə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
spóttə (Q095p Maastricht),
uitlachen:
oetlache (Q095p Maastricht),
voor de gek houden:
veur de gek hawwe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
witz (du.):
wiets (Q095p Maastricht)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten, de spot drijven met || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|