e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staan staan: stoon (Maastricht, ... ), stôôn (Maastricht) staan [DC 02 (1932)] III-1-2
staande lamp schemerlamp: schemerlamp  sjemerlamp (Maastricht), staand  sjeemerlamp (Maastricht) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
staande rollaag steensrol: stęjnsrǫl (Maastricht) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande vertanding: stǭndǝ vǝrtandeŋ (Maastricht) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander den: dęn (Maastricht), staander: štø̜̄ndǝr (Maastricht) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] || Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a] II-7, II-9
staart koeienstaart: kōi̯start (Maastricht), staart: start (Maastricht, ... ), stárt (Maastricht), staartje: stērtsje (Maastricht), varkensstaart: vɛrǝkǝsstart (Maastricht) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-12, I-9, III-4-2
staartebier staartebier: startǝbēr (Maastricht) Het bier dat in glazen was overgebleven, dat uit een kraan lekte of dat in een ton was achtergebleven en dat in de brouwerij weer tot nieuw bier werd verwerkt; slecht bier. [monogr.] II-2
staarten staarten: stɛ̄.rtǝ (Maastricht) In de velg van het molenrad ingepende houten blokjes waartegen de schoepen zijn bevestigd. [Vds 70; Coe 64; Jan 73] II-3
staartkoord staartophouder: startǫphǫu̯wǝr (Maastricht) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast kwast: kwas (Maastricht) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11