33419 |
stookgat van de oven |
muil:
mø̜i̯l (Q095p Maastricht)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
29784 |
stookpotten |
deksel:
dęksǝl (Q095p Maastricht),
potjes:
pø̜tšǝs (Q095p Maastricht),
stookgater:
stōk˲gātǝr (Q095p Maastricht)
|
Ronde gaten in het gewelf boven de kamers, afgesloten door ijzeren deksels, waardoor de brandstof toegevoerd wordt. In Q 83 werden de kolen door het kijkgat in de oven geschept. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛkijkgatɛ.' [N 98, 136; N 98, 137; monogr.]
II-8
|
28843 |
stootband |
bezemband:
bezemband (Q095p Maastricht),
stootband:
stūtbant (Q095p Maastricht)
|
Band die dient tot versterking van bijvoorbeeld de onderzoom van een rok of onderkant van een broekspijp. [N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
30391 |
stootbord |
contremarche:
kontǝrmarš (Q095p Maastricht
[(meervoud: kontǝrmaršǝ)]
)
|
Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 à 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.]
II-9
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q095p Maastricht
[(dim ɛskǝ)]
),
stootschijf:
štūtšęi̯f (Q095p Maastricht)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
30161 |
stootvoeg |
stootvoeg:
stūt˲[voeg] (Q095p Maastricht)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19397 |
stop |
stop:
stop (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
stopje:
stöpke (Q095p Maastricht)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
kruikenstop:
kroekestop (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
kurk:
Doeg de körrek op de fles
körrek (Q095p Maastricht),
stop:
Gewone woord ¯ne Glaze stop Veer krege de stop neet oet de fles De wien smaakde nao de stop
stop (Q095p Maastricht)
|
kurk || kurk van een fles || stop v.e. kruik
III-2-1
|
32330 |
stop, tapkraan |
kraan:
krǭn (Q095p Maastricht)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
stop (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
zekering:
zekering (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|