18169 |
trui |
maillot (fr.):
Fr. maillot.
maljo (Q095p Maastricht),
tricot (fr.):
triccot (Q095p Maastricht),
tricot (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
trikko (Q095p Maastricht),
triko (Q095p Maastricht),
trui:
trui (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
truij (Q095p Maastricht)
|
[maljo*]: trui, tricot || damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] || Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.:
t.b. (Q095p Maastricht),
t.b.c.:
t.b.c. (Q095p Maastricht),
tb:
t.b. (Q095p Maastricht),
Nieuw.
tee-bee (Q095p Maastricht),
tbc:
TBC (Q095p Maastricht),
tering:
teering (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
tering (Q095p Maastricht),
Verouderd.
tering (Q095p Maastricht)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tø̄rǝ (Q095p Maastricht),
tø̜i̯ǝrǝ (Q095p Maastricht)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamer:
tuierhamer (Q095p Maastricht)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
tuierpaal:
tø̄ǝrpǭl (Q095p Maastricht)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tø̜i̯ǝr (Q095p Maastricht)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
touw:
tǫu̯ (Q095p Maastricht)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
31148 |
tuigleer, zadelleer |
vel:
(mv)
vɛlǝ (Q095p Maastricht)
|
Het leer zoals de zadelmaker dat van de looier betrekt. Het is bestemd voor zadel, haam en riemen van paarden. Het woordtype bloot duidt op huid of vel waarvan de haren verwijderd zijn. [N 36, 1; Li 1963, 45]
II-10
|
21870 |
tuimelen, over de kop gaan |
winst maken:
winsmake (Q095p Maastricht)
|
het dubbele opbrengen van het oorspronkelijke bod op een veiling [tuimelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19772 |
tuin |
hof:
hoof (Q095p Maastricht),
hōf (Q095p Maastricht),
hoͅf (Q095p Maastricht),
Achter ¯t hoes is e klein häöfke Ze zaoten in d¯n hoof D¯n Ingelsen hoof: Stadspark De scène stèlt ¯nen hoof veur
hoof (Q095p Maastricht)
|
hof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || tuin
III-2-1
|