e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitzetplanken bouwplanken: bǫwplāŋkǝ (Maastricht) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
uitzetter knook: knōk (Maastricht) Stuk ijzer, glas of vuursteen in een handgreep, gebruikt om de rek uit het leer te halen of om dun leer glad te strijken. [N 36, 40] II-10
uitzeven van de zemelen zeven: zęjvǝn (Maastricht), ziften: zeftǝn (Maastricht) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1
urine pis: pes (Maastricht), pis (Maastricht, ... ), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  pis (Maastricht), plas: de plas (Maastricht), plas (Maastricht), zeik: zeik (Maastricht), zijk (Maastricht), zęi̯k (Maastricht), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  zeik (Maastricht), Ordinair.  zeik (Maastricht) urine [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: pesǝ (Maastricht), pisse (Maastricht, ... ), pissen (Maastricht), pissə (Maastricht), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  pisse (Maastricht), plassen: plasse (Maastricht, ... ), wateren: watere (Maastricht), zeiken: zeike (Maastricht), zęi̯kǝ (Maastricht), (plat).  zijken (Maastricht), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  zeike (Maastricht) urineren [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
ursuline ursuline: urselien (Maastricht, ... ), ursulien (Maastricht) Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)] III-3-3
v acht slaan: āch slaon op (Maastricht) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
vaalbonte koe vaalbonte: vālbǫntǝ (Maastricht) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b] I-11
vaandel drapeau (fr.): drapō (Maastricht), (Met klemt. op 2e lid). De herremenie mèt dn - veurop.  drapo, drappo (Maastricht), vaandel: veendel (Maastricht, ... ), vēndəl (Maastricht), verg. drapeau.  veendel (Maastricht) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] || Drapeau. || Vaandel: vlag, banier. III-3-2
vaandeldrager drager: dreeger (Maastricht), drapeaudrager: drapōdrēgər (Maastricht), vaandeldrager: veendeldreger (Maastricht) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2