33696 |
veldweg |
karweg:
kārwɛx (Q095p Maastricht),
landweggetje:
lantwēxskǝ (Q095p Maastricht)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
33240 |
veldwortel, stoppelwortel |
stoppelwortelen:
stopǝlwǫrtǝlǝ (Q095p Maastricht)
|
Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.]
I-5
|
26403 |
velg |
velg:
vɛlǝx (Q095p Maastricht),
velling:
vɛleŋ (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
(mv)
vɛleŋǝ (Q095p Maastricht)
|
Bij molenraderen de algemene benaming voor de om de vier segmentvormige stukken gelegde houten delen die samen een ring vormen. Bij metalen molenraderen die uit één stuk zijn vervaardigd, wordt de term ook gebruikt voor de hele omloop van het rad. [Vds 68; Jan 68; Coe 62; Grof 86] || De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit √©√©n stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13, II-3
|
32217 |
velgspaakpen |
tap:
tap (Q095p Maastricht)
|
Het penvormig gesneden of gedraaide uiteinde van de spaak dat in de velg wordt gestoken. De velgspaakpennen worden met behulp van hamer en beitel aan de spaken gestoken of door middel van een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan de spaken gedraaid. Het wiel in wording ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. Zie ook het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44c]
II-12
|
26451 |
velkant |
snijkant:
snęjkā.nt (Q095p Maastricht),
steekkant:
stɛ̄.kkā.nt (Q095p Maastricht)
|
De verticale zijde van de kerf die niet het eigenlijke maalwerk verricht. De velkant bevindt zich tegenover de maalkant. Zie ook afb. 77. [N O, 18m; Vds 195; Jan 204; Coe 186; Grof 221]
II-3
|
23547 |
velum |
velum (lat.):
veloem (Q095p Maastricht),
velum (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
véélum (Q095p Maastricht)
|
Het velum [veeloem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28813 |
velvet |
velvet:
vɛlvɛt (Q095p Maastricht)
|
Oorspronkelijk zijden kettingfluweel; later in fluweelbinding geweven stoffen waarbij de poolinslagen doorgesneden zijn, zoals manchester (Van Dale, pag. 3118). [N 59, 201; MW]
II-7
|
20660 |
venkel |
foelie:
Endepols
foelie (Q095p Maastricht),
komkommerkruid:
WLD
komkommerkroet (Q095p Maastricht),
venkel:
finkəl (Q095p Maastricht),
funkel (Q095p Maastricht),
venkəl (Q095p Maastricht),
veunkel (Q095p Maastricht),
vinkel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vìnkel (Q095p Maastricht),
Endepols
venkel (Q095p Maastricht),
vinkel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
ook wel
funkel (Q095p Maastricht),
WBD/WLD
vīnkəl (Q095p Maastricht),
WLD
venkel (Q095p Maastricht),
véngkəl (Q095p Maastricht)
|
venkel (bekende plant met specerijachtige smaak) || Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7
|
30317 |
vensterbank |
latei:
latɛj (Q095p Maastricht),
lǝtɛj (Q095p Maastricht),
vensterbank:
venstǝrbāŋk (Q095p Maastricht),
vensterlatei:
venstǝrlatɛj (Q095p Maastricht)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|
30336 |
vensterblinden |
blinden:
blenǝ (Q095p Maastricht)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|