e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlaams verband vlaams verband: vlǭms ˲vǝrbant (Maastricht) Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.] II-9
vlaamse gaai markolf: merrekof (Maastricht), meerkol: meerkol (Maastricht, ... ), murkol (Maastricht), meerkolf: meerkol(f) (Maastricht), vlaamse gaai: vlaomse gaai (Maastricht) gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || vlaamse gaai III-4-1
vlag drapeau (fr.): 40 of 50 jaar geleden (opgetekend in 1935)  drapo (Maastricht), vaandel: vēndəl (Maastricht), vlag: vlag (Maastricht) vlag [ZND 17 (1935)] III-3-1
vlak vlak: vlak (Maastricht) Gezegd van een molensteen wanneer bij controle de rij over de volle lengte van de steen draagt. [Coe 171] II-3
vlakhamer platchasse: platšars (Maastricht), vlakker: vlakǝr (Maastricht) Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55] II-11
vlakplaat vlakplaat: vlakplāt (Maastricht) Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b] II-11
vlaktex vlak stuk: è vlaak stök (Maastricht), vlak, het -: vlaak (Maastricht, ... ), vlak (Maastricht), vlakke, de -: vəlàkkə (Maastricht), vlakland: vlakland (Maastricht), vlakte: vlakte (Maastricht, ... ), vlaktə (Maastricht, ... ), vlākte (Maastricht), vlāktə (Maastricht), vlàktə (Maastricht) vlakte || vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
vlam vlam: vlam (Maastricht, ... ) vlam [ZND m] || Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)] III-2-1
vlas vlas: vlas (Maastricht) Linum usitatissimum L. De vlasteelt heeft, waarschijnlijk wel ten onrechte vanwege het vroege verdwijnen ervan, weinig aandacht gekregen in de enquêtes in Limburg; wellicht werd het verbouwen van vlas als een exclusief Vlaamse aangelegenheid beschouwd. Maar het is in Limburg zeker niet onbekend. De vlasteelt komt zijdelings ter sprake in de vakterminologie van de touwslager, zie aflevering II.7. Men onderscheidt wel vezelvlas, speciaal geteeld voor het maken van garens, en het kortere en meer vertakte olievlas, geteeld voor de oliehoudende zaadbollen; zie de lemmaɛs Lijnzaad, Vlaszaad en volgende in de vorige paragraaf. Het vlas wordt uitgetrokken (geplukt), tot bussels gebonden en op hopen te drogen gezet. Daarna wordt het gerepeld: de zaadbollen worden van de stelen verwijderd en gebroken met een dorsvlegel; het kaf ervan wordt aan de beesten gevoederd. De stengels worden vervolgens in een sloot geroot, waardoor het lint loskomt van de houtdelen van de stengel. Daarna wordt het vlas gebraakt, gezwingeld of gehekeld, om de houtachtige delen los te maken en te verwijderen. Het zijn drie verschillende handelingen, met verschillende toestellen (braak, zwingel en hekel), maar hetzelfde doel. Een braak bestaat gewoonlijk uit tandrollen; een zwingel is een soort molen en een hekel een plank met rechtop staande pinnen. Het lint wordt gesponnen en geweven tot linnengoed. Het vezelhoudende afval, of hede, wordt soms gebruikt voor grof weefwerk zoals meelzakken, maar meestal om reten in houten boten te stoppen, om gasbuizen af te dichten, enz. [Wi 54; monogr.] I-5
vlas braken zwingelen: zweŋǝlǝ (Maastricht) Het pletten van de vlasstelen, om de houtachtige delen te verwijderen. [monogr.; add. uit N 48, 16a] I-5