33283 |
vlas hagen |
hagen:
hȳgǝ (Q095p Maastricht)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechte (Q095p Maastricht),
vlegtə (Q095p Maastricht),
vlēchtə (Q095p Maastricht),
vluchtə (Q095p Maastricht),
vlöchte (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vlöchtə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vlögte (Q095p Maastricht),
vlùgte (Q095p Maastricht)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
32501 |
vlechten van de bodem |
stiksels uittrekken:
steksǝls ūttrękǝ (Q095p Maastricht
[(de bodem wordt volgemaakt met neertjes (nērkes))]
)
|
Het vlechten van de bodem, waarbij de tenen tussen de bodemstekken door worden gehaald. Zie ook afb. 271. [N 40, 47; monogr.]
II-12
|
32530 |
vlechten van het binnendeksel |
een neer inleggen:
ǝn nēr enlęgǝ (Q095p Maastricht)
|
Het aanelkaar vlechten van de stekken van het binnendeksel. [N 40, 90]
II-12
|
32509 |
vlechthoepel |
ring:
rēŋk (Q095p Maastricht)
|
De hoepel die de rechtopstaande wissen voorlopig bijelkaar houdt. Het omdoen van de hoepel wordt in Neeritter (L 321) bijeenbinden (bęjęjnbenjǝ) genoemd. [N 40, 53]
II-12
|
32515 |
vlechtwerk van de wand |
sleeuwgang:
šlēf˲gāŋk (Q095p Maastricht)
|
Het vlechtwerk van de zijkant, boven de onderste rand. Het woordtype sleeuwgang uit Maastricht (Q 95) is een benaming voor het maken van grof vlechtwerk. Zie ook het woordtype sleeuwen in het lemma ɛmanden makenɛ.' [N 40, 63]
II-12
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
fleermoes (Q095p Maastricht),
flērmoes (Q095p Maastricht)
|
vleermuis [DC 40 (1965)], [ZND 08 (1925)]
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
flés (Q095p Maastricht),
flês (Q095p Maastricht),
vleis (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
vleisch (Q095p Maastricht),
vlè-is (Q095p Maastricht),
vlêîs (Q095p Maastricht)
|
vlees [DC 03 (1934)] || vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
25446 |
vlees conserveren |
pekelen:
pikǝlǝn (Q095p Maastricht),
zouten:
zājtǝ (Q095p Maastricht)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
23942 |
vlees derven |
onthouden:
oonthawwe vaan vleis (Q095p Maastricht),
zich vlees ontzeggen:
zich vleis oontzègke (Q095p Maastricht)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|