e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleier flikflooier: flikfloejər (Maastricht), infoetelen: vgl. Maastricht Wb. (pag. 156): infoetelen, zich, zich ergens indringen zonder eig. recht er toe te hebben, aanspraak op te mogen maken.  infoetele (Maastricht), kontenkruiper: koonte kroeper (Maastricht), koontekroeper (Maastricht), koontəkroepər (Maastricht, ... ), koontəkrōēpər (Maastricht, ... ), kóntekroeper (Maastricht), schaaplikker: schaoeplekker (Maastricht), vleier: flejjer (Maastricht), flējjər (Maastricht), vleikont: flejkónt (Maastricht), vleister: flejster (Maastricht) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vleiwoord voor het varken kuusje: kyškǝ (Maastricht), varkentje: vɛ̄rǝkskǝ (Maastricht) [VC 14, 2c v] I-12
vlekje op de neus snep: snep (Maastricht) Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c] I-9
vlekziekte vlekkenvuur: vlɛkǝvȳr (Maastricht) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12
vleug schoor: šǭr (Maastricht) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7
vleugel vlerk: vlerk (Maastricht), vleugel: vleu.gəl (Maastricht), vleugel (Maastricht, ... ), vleugele (Maastricht), vleugəl (Maastricht, ... ), vleugəl(s) (Maastricht), vleugəls (Maastricht, ... ), vleugeltje: mv.  vleugelkes (Maastricht, ... ), wiek: wīk (Maastricht) vleugel [ZND m] || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] III-4-1
vleugels in de wanmolen schoepen: šupǝ (Maastricht) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegen van de mand vliegen: vlējgǝ (Maastricht) Het van onder naar boven breder uitlopen van de mand. De uitloop zelf werd verloop genoemd in Ottersum (L 163: vǝrlōp) en Stramproy (L 318: vǝrlǫwp. [N 40, 64] II-12
vliegen, weven van een vlieg dansen: WLD  dansə (Maastricht), zoemen: zoeme (Maastricht), WLD  zoome (Maastricht), zweven: Endepols  zweve (Maastricht) Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] III-4-2
vliegend ongedierte beestjes: idiosyncr.  bieske (Maastricht), vliegende beestjes: idiosyncr.  vlegende bieskes (Maastricht), vliegjes: vleegskes (Maastricht) vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2