17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (Q095p Maastricht),
vrievə (Q095p Maastricht),
vrīēve (Q095p Maastricht),
vrīvə (Q095p Maastricht),
wrieve (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vringə (Q095p Maastricht),
vriŋə (Q095p Maastricht),
wringe (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
wringen [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31300 |
wringhaak |
kramp:
kramp (Q095p Maastricht)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
31368 |
wringijzer |
taphuis:
taphūs (Q095p Maastricht)
|
Een in het midden wat breder uitlopende staaf met één tot drie gaten waarin de vierkante kop van de tap past. Er bestaan ook wringijzers met een verstelbaar gat waarin diverse types tappen passen. Het wringijzer dient om de tap bij het tappen van schroefdraad rond te draaien. Zie ook afb. 96 en de toelichting bij het lemma "tap". [N 33, 304; N 64, 65d]
II-11
|
17888 |
wroeten |
dabben:
dābbə (Q095p Maastricht),
wroetelen:
frø̄tǝlǝ (Q095p Maastricht),
vreutele (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
vreutələ (Q095p Maastricht),
vrø̄tǝlǝ (Q095p Maastricht),
wreutele (Q095p Maastricht)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
I-12, III-1-2
|
21903 |
wrokken |
opgekropte haat voelen:
(dit wordt vaker gebruikt).
opgekropden haet geveule (Q095p Maastricht),
rancunes hebben:
(dit wordt ook vaker gebruikt).
rangkuunes höbbe (Q095p Maastricht),
wringen:
dao wring gèt (Q095p Maastricht),
vringe (Q095p Maastricht),
vringə (Q095p Maastricht),
wrok (zn.):
vrok (Q095p Maastricht),
wrok (Q095p Maastricht),
wrok hebben:
wrok höbbe (Q095p Maastricht),
ənə vrōk höbbə (Q095p Maastricht),
ənə vròk höbbə (Q095p Maastricht),
⁄ne vrok höbbe (Q095p Maastricht),
(dit is ongebruikelijk).
⁄ne vrok höbbe tege iemes (Q095p Maastricht),
wrokken:
vrokke (Q095p Maastricht)
|
een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18976 |
wulps |
bretsetig:
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 26 s.v. "bretsig"dartel, wulps
bretsetig (Q095p Maastricht),
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
bretsetig (Q095p Maastricht),
bretsig:
bretsig (Q095p Maastricht),
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
bretsig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
hitsig:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
hitsig (Q095p Maastricht),
loops:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
luips (Q095p Maastricht),
vet:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
vèt (Q095p Maastricht),
vuil:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
vuil (Q095p Maastricht),
wellustig:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
wellöstig (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
wèllöstəch (Q095p Maastricht),
wulps:
wölleps (Q095p Maastricht),
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
wälləps (Q095p Maastricht),
wölleps (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
dartel, weelderig, wulps, vrolijk || wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] || wulps, wellustig
III-1-4
|
18995 |
wulps persoon |
liefhebber:
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
leefhöbber (Q095p Maastricht)
|
wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20037 |
yucca (yucca flaccida haw.) |
yucca:
joeka (Q095p Maastricht),
jŏĕka (Q095p Maastricht),
Spelling: \"fonetisch\
joekaa (Q095p Maastricht)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende vaste planten: yucca flaccida (palmlelie) [N 73 (1975)] || Yucca (yucca filamentosa). Planten met prachtige, witte, klokvormige, hangende bloemen in grote pluimen. De stengel is gegroefd en heeft brede lintvormige bladeren met aan de randen lange vezels (adaamsnaald, jukka). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
33242 |
zaad voor bieten |
reubenzaad:
rø̄bǝzǭt (Q095p Maastricht)
|
In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.]
I-5
|