33016 |
zaaimachine |
zaaimachine:
zɛi̯mešin (Q095p Maastricht)
|
Machine voor algemeen gebruik bij het zaaien in rijen. Soms komt een afzonderlijke plantnaam in de naam van het werktuig voor: bietenmachine, krotenmachine, enz. Vaak is dan door de informant uitdrukkelijk opgemerkt dat men deze machine ook voor het zaaien van andere gewassen gebruikte. Ook bij plantmachine wordt door de informant opgemerkt dat het werktuig voor het zaaien wordt gebruikt. Daarom staat hier alles bijeen. Zie afbeelding 4. [N J, 8c; JG 1a, 1d; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
32998 |
zaaitijd |
zaaitijd:
zɛi̯tit (Q095p Maastricht)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrief (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
bədrief (Q095p Maastricht),
bədrīēf (Q095p Maastricht),
bədərīēf (Q095p Maastricht),
ə bədrīēf (Q095p Maastricht),
commerce (fr.):
kommérsj (Q095p Maastricht),
fabriek:
fəbrik (Q095p Maastricht),
zaak:
zaak (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
zāāk (Q095p Maastricht)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zǭlrøk (Q095p Maastricht)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
kwakkelweer:
kwaggel weer (Q095p Maastricht),
open (weer):
ope weer (Q095p Maastricht),
open weer (Q095p Maastricht),
zacht winterweer:
ə zəgventər vēͅr (Q095p Maastricht)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25237 |
zachte wind, briesje |
een fitsje wind:
e fitske wind (Q095p Maastricht),
flauw windje:
flaw (Q095p Maastricht),
vleugje wind:
vlöchske (Q095p Maastricht),
wind:
het woord bries is ongebruikelijk; door dit algemene woord vervangen.
wind (Q095p Maastricht),
windje:
ə wintsjə (Q095p Maastricht),
het woord bries is ongebruikelijk; door dit algemene woord vervangen.
winsje (Q095p Maastricht),
zuchtje (wind):
zöchske (Q095p Maastricht),
zöchskə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
|
bries || nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
keerborstel:
keerbeurstel (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31271 |
zadel |
chasse:
šars (Q095p Maastricht),
lade:
lǭj (Q095p Maastricht)
|
Het zadel wordt door de smid gebruikt om ijzer zuiver rond of veelhoekig af te smeden. Het bestaat doorgaans uit twee delen: het onderzadel en het bovenzadel. Het onderzadel is een klein aambeeldje waarvan de baan een half-cilindrische uitholling heeft. Het werktuig wordt met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat geplaatst. Ook de baan van het bovenzadel is half-cilindrisch uitgehold. Aan dit werktuig is doorgaans een steel bevestigd. Bij het werken met boven- en onderzadel houdt de smid met zijn rechterhand de steel van het bovenzadel vast en met zijn linkerhand de smeedtang met het in het onderzadel rustende werkstuk. De smidsknecht slaat vervolgens met de voorhamer op de bovenzijde van het bovenzadel. Zie ook afb. 32. [N 33, 47; N 33, 51-52]
II-11
|
31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hǭmmę̄kǝr (Q095p Maastricht)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
31786 |
zagen |
zegen:
zēgǝ (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|