e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zemelen klijen: klęjǝ (Maastricht), zemelen: zemelen (Maastricht), zē.mǝlǝ (Maastricht), zēmǝlǝ (Maastricht) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen der korrels. Wat het woordtype "kriel" betreft. zij opgemerkt dat Schuermans (blz. 294) vermeldt dat ''kriel'' uitbuilsel van het meel is tussen het kortmeel en de zemelen in, dus fijne zemelen maar dat volgens anderen ''kriel'' fijner is dan kortmeel. [N 29, 13a; monogr.] || De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-1, II-3
zenuw peesje: peeske (Maastricht), zenuw: zenuw (Maastricht, ... ) zenuw [zeen] [N 10 (1961)] III-1-1
zeswekenmis zeswekendienst: zesweekedeens (Maastricht), zès-wekendeens (Maastricht), zèsweekedeens (Maastricht), zèsweekendeens (Maastricht), zèsweekədeens (Maastricht), zèswekendeens (Maastricht, ... ), zeswekenmis: zeswēkemès (Maastricht) Een mis die zes weken na iemands overlijden wordt opgedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
zetbank, plooibank buigbank: bø̜jx˱bāŋk (Maastricht) Een met de hand aangedreven machine waarmee metaalplaat in een bepaalde vorm gebogen kan worden. De zetbank wordt ook gebruikt om profielen te vervaardigen. Zie ook afb. 171b-c. Toen er nog geen zetbank was, werd plaatmateriaal gebogen met behulp van een plooiijzer, een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje dat met schroeven aan het werkblad van de werkbank vastgezet kon worden. De metalen plaat werd tussen werkbank en plooiijzer vastgeklemd en vervolgens over het plooiijzer gebogen. Zie ook afb. 171a. Bij het buigen van plaat met behulp van de zetmachine wordt het materiaal door de zetliniaal, die aan de bovenbalk van de machine bevestigd is, op de spantafel geklemd waarna de plaat door de buigbalk over de rand van de zetliniaal wordt gebogen. Bij een zetbank behoren verschillende zetlinialen die verwisselbaar zijn. Zie ook afb. 171d. [N 33, 254; N 33, 170; N 64, 12a; N 64, 21c] II-11
zetten zetten: zèttə (Maastricht) zetten [ZND m] III-1-2
zeug met biggen zog: zox (Maastricht) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeugekooi bagkouw: bakkǫu̯ (Maastricht) De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6
zeven zeven: zeeve (Maastricht, ... ), zeevə (Maastricht, ... ), zeve (Maastricht, ... ), zevə (Maastricht), (door ?n zeibaor)  zeevə (Maastricht), ziften: zifte (Maastricht, ... ), ziften (Maastricht), zijen: ziije (Maastricht), zijje (Maastricht) zeven van vloeistoffen || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)] || zijgen III-2-1, III-2-3
zeven met de handzeef zeven: zēvǝ (Maastricht), ziften: zeftǝ (Maastricht) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zeven, builen buidelen: bygǝlǝ (Maastricht), builen: by.lǝ (Maastricht) Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b] II-3