e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bontkraag bontkraag: bontkraag (Maastricht), pelskraag: pelskraag (Maastricht), pélskraag (Maastricht), vellen kraag: vellekraag (Maastricht) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontjas: boontjas (Maastricht, ... ), bóntjas (Maastricht), bontmantel: bontmantel (Maastricht), bóntmantel (Maastricht), pelsen mantel: pèlse mantel (Maastricht), pelsjas: pèlsjas (Maastricht), pelsmantel: pelsmantel (Maastricht), pèlsmantel (Maastricht), vellen mantel: vellemantel (Maastricht) #NAME? || bontmantel [N 23 (1964)] || pèlse*: van pels || ss. sub pels: [pelsjas] III-1-3
bonzen beuksen: bookse (Maastricht), boemkeren: boemkərə (Maastricht), bonken: boenke (Maastricht), bóngke (Maastricht), poenke (Maastricht), pónke (Maastricht), Nb. wordt het meest gebruikt.  bónke (Maastricht), bonkeren: boengkere (Maastricht), boengkərə (Maastricht, ... ), boenkere (Maastricht), boenkərə (Maastricht), boon.kərə (Maastricht), bónkere (Maastricht, ... ), poenkere (Maastricht), pónkere (Maastricht), Nb. wordt het meest gebruikt.  boenkere (Maastricht), bonzen: bonzə (Maastricht), boonze (Maastricht), boonzə (Maastricht), bouze (Maastricht), bowsje (Maastricht), slaan: sloon (Maastricht) bonzen || hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boodschappenmand commissiekorf: kǝmesikø̜̄rǝf (Maastricht) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: b^ö.ch (Maastricht), baog (Maastricht, ... ), bǭx (Maastricht), ene baohch(j) (Maastricht), flitsboog: Flits- = A.N. flits < fr. flèche? Het Rijnlands kent ook Flitschbogen = Kinderarmbrust.  flitsbaog (Maastricht), ontlastingsboog: ǫntlasteŋs˱bǭx (Maastricht), pijlenboog: Vero.  pielebaog (Maastricht), schietboog: Ein van de koejónges had zich ne - gemaak, nen aandere ne kattepöl.  sjeetbaog (Maastricht) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog voor pijlen. || Boog. || Flitsboog. || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] || Schietboog: boog waarmede men schiet. II-9, III-3-2
boogdrilboor racagnac: hārǝjak (Maastricht) Handboor die door middel van een koord en een boog wordt rondgedraaid. De boogdrilboor bestaat uit een houten of ijzeren rol, de drilklos, waarin aan de onderzijde een boorijzer bevestigd kan worden. Aan de bovenzijde van de klos bevindt zich een spil waarop een borstplaat wordt aangebracht waar men tijdens het boren met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. De boor wordt aan het draaien gebracht door een in een boog gespannen koord om de drilklos te slaan en vervolgens de boog heen en weer te bewegen. Deze beweging lijkt op vioolspelen; vandaar woordtypen als vioolboor, fiedelboor, fiedelaar en fiedel. Zie ook afb. 124. [N 33, 121; N 33, 130-131] II-11
boogschaaf met bolle zool ronde schaaf: ron šǭf (Maastricht) Een blokschaaf waarvan de zool in de lengte gebogen is en die dient om iets holrond uit te schaven. Zie ook afb. 37. De boogschaaf met bolle zool wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de holle binnenkant en binnenrand van vaten mee af en de wagenmaker schaaft er de holle binnenkant van velgsegmenten mee. Het eerste lid in de woordtypen velgerschaaf (Q 119) en vellingschaaf (Q 111) verwijst daar naar. [N 53, 80a; N G, 36a; N E, 35] II-12
boogschuttersgilde boogschutterij: baogsjutterij (Maastricht), boogschutters (mv.): bōͅxsjøͅtərs (Maastricht), schutterij: sjötterijj (Maastricht), sjøtəreͅj (Maastricht) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] || Schutterij. III-3-2
boom (alg.) boom: baum (Maastricht), bom (Maastricht), boum (Maastricht, ... ), WLD additie bij vragenlijst-deel Bomen (vraag 19 e.v.) bòm, m (? - moeilijk leesbaar)  boum (Maastricht), boompje: buimke (Maastricht, ... ), buim (mv.): buim mv (Maastricht, ... ), bäom mv (Maastricht) boom [DC 35 (1963)], [N 82 (1981)], [RND] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Maastricht), bóngerd (Maastricht), fruitwei: frø͂ͅt[wei} (Maastricht), wei: wei}* (Maastricht), wɛj (Maastricht) boomgaard [ZND 01 (1922)] I-7