e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen zwartblaar: zwartblǭr (Maastricht) [N 3A, 130b] I-11
zwarte kraai, kraai dooltje: jonge —  däölkə (Maastricht), kraaitje  däölke (Maastricht), kraai: krēj (Maastricht), krèij (Maastricht, ... ), krèj (Maastricht, ... ), krɛ̄j (Maastricht), geen fon.doc.  kraai (Maastricht), mv.  krejje (Maastricht), mv.: krejje dim.: krejke  krej (Maastricht), kuikenraaf: kuukròòf (Maastricht), raaf: raof (Maastricht), raove (Maastricht), zwarte kraai: zwarte krääje (Maastricht), zwarte krèij (Maastricht), zwarte krèj (Maastricht) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, jong || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte populier belboom: Endepols  belboum (Maastricht), peppel: Endepols  peppel (Maastricht), populier: WBD/WLD  poopəlīēr (Maastricht) De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)] III-4-3
zwarte roodstaart schouwenvegertje: sjouweveegerke (Maastricht), sjouwevegerke (Maastricht) zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht zwarte specht: zwarte spèch (Maastricht) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartepieten (kaartspel) zwartepieten: zwartəpītə (Maastricht) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
zwartkop zwartkopje: zwartkop, -köpke (Maastricht), zwartköpke (Maastricht) zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwartmiddel appretuur: apǝratȳr (Maastricht), bliksemzwart: bleksǝmzwart (Maastricht) Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46] II-10
zwartwerken rouw maken: rǫw mākǝ (Maastricht) Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c] II-7
zwavelstok solferstek: sòllefersték (Maastricht), zwegelenstek: zwegele-stek (Maastricht) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1