34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
zwartblaar:
zwartblǭr (Q095p Maastricht)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
dooltje:
jonge —
däölkə (Q095p Maastricht),
kraaitje
däölke (Q095p Maastricht),
kraai:
krēj (Q095p Maastricht),
krèij (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
krèj (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht),
krɛ̄j (Q095p Maastricht),
geen fon.doc.
kraai (Q095p Maastricht),
mv.
krejje (Q095p Maastricht),
mv.: krejje dim.: krejke
krej (Q095p Maastricht),
kuikenraaf:
kuukròòf (Q095p Maastricht),
raaf:
raof (Q095p Maastricht),
raove (Q095p Maastricht),
zwarte kraai:
zwarte krääje (Q095p Maastricht),
zwarte krèij (Q095p Maastricht),
zwarte krèj (Q095p Maastricht)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, jong || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24740 |
zwarte populier |
belboom:
Endepols
belboum (Q095p Maastricht),
peppel:
Endepols
peppel (Q095p Maastricht),
populier:
WBD/WLD
poopəlīēr (Q095p Maastricht)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
schouwenvegertje:
sjouweveegerke (Q095p Maastricht),
sjouwevegerke (Q095p Maastricht)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zwarte spèch (Q095p Maastricht)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zwartəpītə (Q095p Maastricht)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24291 |
zwartkop |
zwartkopje:
zwartkop, -köpke (Q095p Maastricht),
zwartköpke (Q095p Maastricht)
|
zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31173 |
zwartmiddel |
appretuur:
apǝratȳr (Q095p Maastricht),
bliksemzwart:
bleksǝmzwart (Q095p Maastricht)
|
Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46]
II-10
|
28726 |
zwartwerken |
rouw maken:
rǫw mākǝ (Q095p Maastricht)
|
Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c]
II-7
|
19541 |
zwavelstok |
solferstek:
sòllefersték (Q095p Maastricht),
zwegelenstek:
zwegele-stek (Q095p Maastricht)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|