e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maastricht

Overzicht

Gevonden: 8094
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brommen, zoemen van een insect zoemen: zoeme (Maastricht) gonzen III-4-2
brompot brombeer: brombeer (Maastricht) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] III-3-1
bromtol bromdop: bromdop (Maastricht), bromtol: bromtol (Maastricht, ... ), Vroeger onbekend, thans gebruikt men het alg. beschaafd woord.  bromtol (Maastricht), kokkerel: sjoene groete kokkerel (Maastricht), {z. toel.}: Nooit gezien.  / (Maastricht) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)], [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] III-3-2
bron bron: bron (Maastricht, ... ), brōn (Maastricht), bròn (Maastricht), brón (Maastricht, ... ), brǫn (Maastricht), ps. omgespeld volgens IPA!  broͅn (Maastricht), sprong: sprunk (Maastricht), šprȳŋk (Maastricht), wel: wel (Maastricht, ... ), wèl (Maastricht) bron [ZND 01 (1922)] || bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] || Opwellend water in de kleiput, veroorzaakt door de graafwerkzaamheden. [N 98, 26; monogr.] I-8, II-8, III-4-4
bronstig breustig: brø̄stex (Maastricht) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig op andere koeien springen reupen: røi̯pǝ (Maastricht) [N 3A, 9b] I-11
bronstig, van merries hits: hets (Maastricht), rossig: rǫsex (Maastricht) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: broed (Maastricht, ... ), broet (Maastricht), brŏĕd (Maastricht), brŏĕt (Maastricht, ... ), brud (Maastricht), E broed bakke Veers, aajd broed In de oorlog waos ¯t broed sjlech Op water en broed zitte gein druug broed te ete höbbe  broed (Maastricht), meervoud broder  brŏĕjər (Maastricht) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3
brood met gaten in de kruim boe de bakker zijn vrouw heeft doorgejaagd: bu dǝ bɛkǝr zin vrǫw hēt dōrgǝjǭx (Maastricht) Wanneer de grondstoffen niet gelijkmatig over het deeg verdeeld zijn, kan dit zich wreken in de structuur van de kruim van het gebakken brood. Als de gist niet goed fijngemaakt is, kunnen er grote gaten in de kruim ontstaan (Schoep blz. 125). De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69a luidde: "Hoe noemt u brood met gaten in de kruin?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' (= "binnenste van het brood") moest zijn heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Men had immers ''kruin'' de betekenis "korst" kunnen geven (zie wbd ii afl. 1 blz. 126 in de vertaling) maar uit de antwoorden blijkt dat geenszins. In het lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor.' [N 29, 69a; N 29, 69b] II-1
brood netten netten: nętǝ (Maastricht), pinselen: pensǝlǝ (Maastricht) Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.] II-1