24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
melwərm (Q180p Mal)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zījǝf (Q180p Mal)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
meer geven:
mēr gɛvǝ (Q180p Mal)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
21273 |
meester |
meester:
mēstər (Q180p Mal)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (Q180p Mal)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenhaag:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
djene hoag (Q180p Mal)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kappelin (Q180p Mal)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (Q180p Mal)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
melǝkau̯ǝrǝ (Q180p Mal)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu:r (Q180p Mal)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|