e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mal

Overzicht

Gevonden: 1732
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselkoord metskoord: mɛtskojt (Mal) Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.] II-9
metselzand zavel: zōvǝl (Mal) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
meubelmaker meubelmaker: mø̄bǝlmɛkǝr (Mal) Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.] II-12
mier mielemot: mielemot (Mal), piesworm: piswörm (Mal) mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenei mielemottenei: mielemottenei (Mal) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop mielemottennest: mielemottenest (Mal) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mikken ogen: mikken met een boog  ø.gə (Mal), pegelen?: [sic]: mikken met een geweer  pø.gələ (Mal) lonken (mikken) [RND] III-3-2
miltkuilen kuilen: kau̯lǝ (Mal) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
mist, nevel (alg.) nevel: nyfəl (Mal) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] III-4-4
moe moe: my. (Mal) moe [RND] III-1-2