33687 |
mulle grond |
stub:
støp (Q180p Mal)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34069 |
muntige koe |
lege koe:
li̯ēx [koe] (Q180p Mal)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
moets (Q180p Mal)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
kalotje (<fr.):
kalotsje (Q180p Mal)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
mutsingmijt:
mjøtseŋmait (Q180p Mal),
ps. omgespeld volgens IPA.
mjátseͅŋmai̯t* (Q180p Mal)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
26400 |
naaf |
as:
ás (Q180p Mal)
|
Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84]
II-3
|
28708 |
naaien |
naaien:
nē̜jǝ (Q180p Mal)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
18609 |
nachthemd |
nachtkleed:
na:chkleid (Q180p Mal)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
nachtkleed:
na:chkleid (Q180p Mal)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
na:chkléér (Q180p Mal)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|