30018 |
stelling |
drijvoet:
drajvut (Q180p Mal),
ezel:
iǝzǝl (Q180p Mal),
pikkel:
pekǝl (Q180p Mal)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
25596 |
stempel |
merk:
mɛrk (Q180p Mal),
stempel:
stempel (Q180p Mal)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
kroeg:
kroeg (Q180p Mal),
kroegje:
kruugske (Q180p Mal)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q180p Mal)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stai̯fsəl (Q180p Mal)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
staifsel (Q180p Mal)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ drø̄x (Q180p Mal)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
19659 |
stofblik |
schoffeltje:
šøfəlkə (Q180p Mal)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stubdoek:
steͅp˂duk (Q180p Mal)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sloeffe (Q180p Mal)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|