20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
znd 23, 60c;
wis (Q180p Mal)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
18683 |
stola |
sjerp:
sjerp (Q180p Mal)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]mǫu̯l (Q180p Mal)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
bakhuis:
[bakhuis] (Q180p Mal),
stookhuis:
stōi̯kǝs (Q180p Mal)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (Q180p Mal)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
21213 |
straatgoot |
vliet:
doffe e - lang
vljet (Q180p Mal)
|
De straatgoot langs de weg [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
25599 |
strepen maken op het deegbrood |
insnijden:
ensnajǝ (Q180p Mal),
strepen trekken:
strēpǝ trękǝ (Q180p Mal)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
24852 |
stronk van een struik |
struik:
stroek (Q180p Mal)
|
wortelklomp van een struik [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
kont:
kont (Q180p Mal)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
koolstomp:
kølstompə (Q180p Mal)
|
koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)]
I-7
|