e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuiken putschieten: poͅt schītə (Mal) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] III-3-2
stuiptrekken nog niet dood zijn van de nerven: (men zegt) dǝ nęrvǝ zin nox ni dōt (Mal) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuiven van droog zand of stof stuiven: staivə (Mal) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] III-4-4
stuk grond stuk: støk (Mal) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond meers: miās (Mal) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stuks -vee beesten: bēstǝ (Mal) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuwkracht kracht: krā.x (Mal) De stuwkracht van het water is meestal afhankelijk van het verval. Vgl. het lemma ɛvervalɛ. Het woordtype gewicht (Q 88) is terug te voeren op het feit dat bij bovenslagmolens de bakken met water gevuld moeten worden en door dat gewicht het rad in beweging wordt gezet.' [Jan 90; Coe 34; Grof 67] II-3
taats van het staakijzer punt: pø̄.nt (Mal) Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24] II-3
taatspot van het staakijzer pan: pan (Mal) De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g] II-3
tafel tafel: toͅfəl (Mal) de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] III-2-1