e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uier ouwer: au̯ǝr (Mal), uier: aǝr (Mal) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11
uieren uier maken: (de koe) møk au̯wǝr (Mal) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uiteen poten wijd vaneen: wit vanęi̯n (Mal) De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b] I-5
uitgedroogd bekorsting: bǝkosteŋ (Mal) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c] II-1
uitgeteld zijn (haar) tijd zijn: (haar) tijd zijn (Mal) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitstrankelen: autstrinkele (Mal) uitglijden [ZND 24 (1937)] III-1-2
uithalen uitholen: ǫwthǭ.lǝ (Mal) Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205] II-3
uitnodigen voor een begrafenis gebeden gaan: gebèje gaon (Mal) uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitschelden heten: plat  heten (Mal), uithessen: vgl. Tongeren Wb. (pag. 24): authèisë, door woorden uitdagen of ophitsen.  outhèsen (Mal) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitvoerder baas: bǭs (Mal) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9