26809 |
waterlossing |
sloot:
(mv.)
slø̄tǝ (Q180p Mal)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
25968 |
watermolen |
watermolen:
wǫtǝr[molen] (Q180p Mal)
|
Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2]
II-3
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wǫtǝrpas (Q180p Mal)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
26371 |
waterpeil |
peil:
pajl (Q180p Mal)
|
[Jan 53; Coe 39; Grof 69; Grof 65]
II-3
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (Q180p Mal, ...
Q180p Mal)
|
[RND 08] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
o : dof
woterspen (Q180p Mal)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22860 |
weddenschap |
weddingschap:
wɛdiŋsjəp (Q180p Mal)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
25579 |
weegtoestel |
balans:
balans (Q180p Mal),
bascule:
basky.l (Q180p Mal),
waag:
wō.x (Q180p Mal),
wǫjx (Q180p Mal)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e] || Weegtoestel waarmee de gevulde zakken gewogen kunnen worden. Vroeger gebeurde dit met een balans, maar die werd al snel vervangen door de bascule omdat laatstgenoemde het voordeel had dat ze als tegengewicht slechts eentiende van de te wegen massa nodig had. Bij de balans daarentegen moesten de twee lasten gelijk zijn. [Coe 258; Coe 259; Coe 260; Grof 284; Grof 285]
II-1, II-3
|
25110 |
weerlichtx |
weerliert:
weerlieert (Q180p Mal)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|