33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
(de) grond breken:
gront brē̜kǝ (Q180p Mal)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
26635 |
breken, pletten |
breken:
brę̄.kǝ (Q180p Mal),
pletteren:
plɛtǝrǝ (Q180p Mal)
|
Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251]
II-3
|
24475 |
brem |
brem:
breump (Q180p Mal)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
bretelle (Q180p Mal),
bretels (Q180p Mal)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
brjə:k (Q180p Mal, ...
Q180p Mal)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
bri.v (Q180p Mal)
|
brief [RND]
III-3-1
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryi̯ǝ (Q180p Mal)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloekhen:
klukhin (Q180p Mal)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
begieten:
bǝgītǝ (Q180p Mal),
beschudden:
bǝšø̜dǝ (Q180p Mal)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q180p Mal, ...
Q180p Mal,
Q180p Mal)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|