e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mal

Overzicht

Gevonden: 1732
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehucht gehucht: gəhəg (Mal) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
geit geit: gē̜t (Mal) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
gekruld haar krullenhaar: krolle gwoir (Mal) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: geͅlt (Mal), gɛld (Mal), xɛ.ld (Mal) geld [RND], [ZND 14 (1926)] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
gele lupine paardsbonen: pi̯adzbōnǝ (Mal) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele voederwortel voerkroten: vȳrkrōtǝ (Mal) Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.] I-5
geloven geloven: tweede e dof en lang  geleven (Mal) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluid maken, gezegd van de kammen daveren: dǭ.vǝrǝ (Mal) Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112] II-3
geluk geluk: geluk (Mal) Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben chanard (fr.): ene sjosaar (Mal) Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4