19688 |
gieter |
gieter:
gītǝr (Q180p Mal)
|
Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.]
II-9
|
18687 |
glacé |
leren haas:
lere hase (Q180p Mal)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glattig:
glōtig (Q180p Mal, ...
Q180p Mal)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
ronde draad:
rǫnǝ droǝt (Q180p Mal)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
17853 |
glijden |
strankelen:
strinkələ (Q180p Mal)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2
|
34172 |
goed liggen |
voorwaarts:
voorwaarts (Q180p Mal)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
34120 |
goede vleeskoe |
klaskoe:
klasku (Q180p Mal)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
19102 |
goedheid |
goedigheids:
ook materiaal znd 24, 20
goetigchets (Q180p Mal)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
das te goeiekoop (Q180p Mal)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
beste koop (Q180p Mal)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|