21477 |
goedkoper |
beterkoop:
bèterkoop (Q180p Mal)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goede sul:
ook materiaal znd 24, 22
goeie seul (Q180p Mal)
|
goedzak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
gooie (Q180p Mal),
werpen:
werpe (Q180p Mal)
|
gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
21327 |
graaf |
graaf:
ne graof (Q180p Mal)
|
Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33085 |
graan stapelen in de schuur |
het zet leggen:
tsęt legǝ (Q180p Mal)
|
Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
26606 |
graan vermeerderen |
achteruit zetten:
ā.tǝrǫwt ˲zętǝ (Q180p Mal)
|
De graantoevoer naar de steen opvoeren. Op deze wijze wordt gedeeltelijk de kwaliteit van het graan geregeld: hoe meer graan tegelijkertijd op de molen is, des te grover het wordt gemalen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [N O, 36j; Vds 153; Jan 160; Coe 141; Grof 163; N O, 19m add.; N O, 34l]
II-3
|
26605 |
graan verminderen |
vooruit zetten:
vǝrū.t ˲zętǝ (Q180p Mal)
|
De graantoevoer remmen als de steen teveel krijgt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛde graantoevoer regelenɛ.' [N O, 36k; Vds 152; Jan 159; Coe 140; Grof 162; N O, 19m add.]
II-3
|
32973 |
graan, koren |
grein:
grɛ̄.n (Q180p Mal)
|
Dit lemma bevat de termen die als verzamelnaam voor de verschillende graangewassen bruikbaar zijn. De benaming vruchten is algemeen gebruikelijk voor "veldvruchten, te velde staande graangewassen, graan" (Schuermans); ook de "korrels" worden eronder verstaan. Men gebruikt ook in dezelfde algemene betekenis het woord koren. ''Graan'' en ''koren'' worden vaak ter afwisseling, naast en voor elkander, dus met geheel dezelfde betekenis, gebruikt. Soms echter worden ''koren'' en ''graan'' juist tegenover elkaar gesteld; in dat geval duidt ''graan'' het algemene begrip aan, maar wordt met het ''koren'' een bepaalde soort van graan bedoeld, doorgaans het graan voor het dagelijks brood. In Limburg is dat de rogge. Vergelijk hier nog Lindemans (II, 5) "Koren is in ons taalgebied de naam van het dagelijks broodgraan. Door de eeuwen heen was het koren bij ons de rogge"; zie het lemma ''rogge'' (1.2.4). Vooral op grond van de voorbeeldzin "Ik heb zoveel oogst gezaaid" voor Q 77, zijn de vier opgaven van het type oogst in dit lemma opgenomen. Hel in ''helle vruchten'' betekent "hard". Zie vooral ook de lemma''s ''rogge'' (1.2.4) en ''tarwe'' (1.2.8) voor het semasiologisch overzicht van koren. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enqu√™tes in kaart gebracht.' [graan: JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 32, 41; L 39, 41; S 11; Wi 53; monogr.; koren: L 1, a-m; L 4, 40; R [s], 91; S 19; Wi 51; monogr.; add. uit N 15, 8, 12, 13, 43 en 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2]
I-4
|
33000 |
graankorrel |
kern:
ki̯an (Q180p Mal)
|
Vruchtkorrel van een graangewas. Het fonetisme van het type koren in de betekenis "korrel" verschilt van dat van hetzelfde type koren met de betekenis "graan" in de lemma ''graan, koren'' (1.2.1) en met de betekenis "rogge" in het lemma ''rogge'' (1.2.4). In de laatste twee gevallen zijn er meer aanpassingen in de richting van het Nederlands dan in het onderhavige lemma. Om deze reden, en vanwege het voorkomen van vele dubbelvarianten in één plaats, zijn alle opgaven in dit lemma fonetisch volledig gedocumenteerd, waarbij dezelfde hoofdordening van de varianten is aangehouden als in de twee boven genoemde lemma''s. Ook de opgegeven meervouden zijn hier genoteerd. De varianten van het type korentje zijn eerst naar de verkleinwoorduitgang geordend en daarna naar het vocalisme van het grondwoord koren; de umlautsvormen (en de eventuele ontrondingen daarvan) staan steeds na de klankkleur van het grondwoord.' [N M, 23a, 23b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 28, 33; S 19; monogr.]
I-4
|
33053 |
graanmaaimachine |
zichtmachine:
zex[machine] (Q180p Mal)
|
De vraag heeft betrekking op de allereenvoudigste machine die het graan alléén maait. Het is in feite dezelfde machine waarmee ook gras en klaver worden gemaaid. Zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3 en de daar gegeven afbeelding op blz. 39. Voor het Waalse djav''leûse, zie Warnant 121 en DL 224 sub ''djav''ler''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3.' [N J, 2a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|