18192 |
jurk |
kiel:
kiel (Q180p Mal),
kleed:
e blaa kleid (Q180p Mal)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26500 |
kaar |
trechtel:
trę̄.tǝl (Q180p Mal)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaartspelen:
kô.t spe.lə (Q180p Mal)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
24442 |
kaasmijt |
made:
moiə (Q180p Mal)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22622 |
kaatsen |
met de kloten spelen:
[sic]
umɛdə klô.tə spe.lə (Q180p Mal),
voor de kloten spelen:
[sic]
vər ə klô.tə spe.lə (Q180p Mal)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stu̯āf (Q180p Mal, ...
Q180p Mal)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafkot:
kǭfkūt (Q180p Mal)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
34492 |
kakelen |
kakkelaken:
kakǝlākǝ (Q180p Mal),
kukelen:
kykǝlǝ (Q180p Mal)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|