34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
kruif:
kruf (Q180p Mal)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (Q180p Mal)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dīpǝ ku (Q180p Mal)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
hoge koe:
hōgǝ ku (Q180p Mal)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zadelrug:
zǫi̯ǝlrøx (Q180p Mal)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝšītǝr (Q180p Mal)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34213 |
koeherder |
vatsji:
vatši (Q180p Mal)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
mǭx (Q180p Mal)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
ligbed:
lix˱bęt (Q180p Mal)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
34284 |
koekenbreker |
presser:
prɛsǝr (Q180p Mal)
|
Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7]
I-11
|