18703 |
mantelpak |
tailleur (fr.):
Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.
tailleur (Q180p Mal)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21271 |
markt |
markt:
meͅrt (Q180p Mal),
jever: doffe e in eerste e
terjaas jever de mert (Q180p Mal)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || markt [RND]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
malmer:
moilmere beelt (Q180p Mal)
|
marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
moilmere beelt (Q180p Mal)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
18414 |
matrozenpakje |
marinire (fr.):
[Van Dale (FN): marinière, 2. wijdvallende damesblouse]
marinair (Q180p Mal)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q180p Mal)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
21038 |
meel |
boekweitmeel:
bykǝtmę̄.l (Q180p Mal),
korenmeel:
kōrǝmę̄.l (Q180p Mal),
meel:
mę̄.l (Q180p Mal)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
[meel]bak (Q180p Mal)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
25478 |
meelopslagplaats |
silo:
silo (Q180p Mal)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
afloopbuis:
aflǫp˱bǫws (Q180p Mal),
meelbuis:
[meel]bǫws (Q180p Mal)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|