e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reuzel, bladvet verenvet: vère-vit (Margraten) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] III-2-3
riek, mestriek drieschankige riek: drišɛŋkegǝ [riek] (Margraten), mestgaffel: [mest]˲gafǝl (Margraten), mestriek: [mest]rēk (Margraten  [(vier)]  ), riek: rēk (Margraten  [(drie of vier)]  ), vierschankige riek: vēršɛŋkegǝ [riek] (Margraten) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riesterstaaf riesterpegeltje: rēstǝrpēlkǝ (Margraten), riesterspil: rēstǝršpel (Margraten), scheer: šīǝr (Margraten) Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.] I-1
rij mesthoopjes strijp mest: štrīp [mest] (Margraten) Meestal wordt de mest op het land in hoopjes van de kar afgetrokken. Deze hoopjes vormen samen een aantal evenwijdige rijen. Van de benamingen voor een rij mesthoopjes zijn er enkele mogelijk (ook) van toepassing op een ononderbroken streep mest, zoals bedoeld met de termen aan het einde van het lemma. Voor het [... [N 11, 19; N 11A, 20c; N M, 11 add.; A 9, 31 add.; monogr.] I-1
rijbroek rijbroek: riejbrook (Margraten) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijkdom rijkdom: rigdom (Margraten) rijkdom [RND] III-3-1
rijp rijp: rĭĕp (Margraten) rijp [RND] III-2-3
rijp, rijmx rouwvrost: roevros (Margraten, ... ) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boonstek: boewnwsjtekke (Margraten), erwtenrijs: erteriezer (Margraten) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] I-7
rijstebrij rijstpap: riespap (Margraten) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3