19978 |
blaffen |
bletsen:
bletsje (Q192p Margraten)
|
blaffen
III-2-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
blaoze (Q192p Margraten)
|
blazen [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
17986 |
bleek |
blass (du.):
heij is blas (Q192p Margraten),
bleek:
heij is bleek (Q192p Margraten)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
blass (du.) zijn:
heij is blas (Q192p Margraten),
bleek zijn:
heij is bleek (Q192p Margraten)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q192p Margraten)
|
blijven [DC 37 (1964)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksemt (Q192p Margraten)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
blin vink (Q192p Margraten)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
bloodloes (Q192p Margraten)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiker:
bloodzoeker (Q192p Margraten)
|
bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (Q192p Margraten)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|