e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blaffen bletsen: bletsje (Margraten) blaffen III-2-1
blazen blazen: blaoze (Margraten) blazen [DC 37 (1964)] III-1-1
bleek blass (du.): heij is blas (Margraten), bleek: heij is bleek (Margraten) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleek, flets zien blass (du.) zijn: heij is blas (Margraten), bleek zijn: heij is bleek (Margraten) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
blijven wachten blijven: blieve (Margraten) blijven [DC 37 (1964)] III-4-4
bliksemen bliksemen: ⁄t bliksemt (Margraten) bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] III-4-4
blinde vink blinde vink: blin vink (Margraten) Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)] III-2-3
bloedluis bloedluis: bloodloes (Margraten) bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)] III-4-2
bloedzuiger bloedzuiker: bloodzoeker (Margraten) bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)] III-4-2
bloeien bloeien: blø̄i̯ǝ (Margraten) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4