e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaduw, lommer lommer: in d⁄r loer (Margraten), lómmər (Margraten), scheem: d⁄r sjiem (Margraten) (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schafttijd koffietijd: koͅfitīt (Margraten) schafttijd [RND] III-3-1
schapenvet schapenvet: sjaope vit (Margraten) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapskouw: šǭpskǫu̯ (Margraten), schapestal: šǭpǝ[stal] (Margraten) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schaterlachen schuddelen van het lachen: sjuddele van ⁄t lache (Margraten), zich tranen lachen: neen, men zegt het bovengenoemde.  zich traone lache (Margraten) bescheuren, iets bescheuren in de betekenis van erbij scheuren van het lachen; betekenis/uitspraak [N 38 (1971)] || schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schede van de koe lok: lōk (Margraten) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: šên (Margraten) scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
schelden, schimpen schelden: sjelle (Margraten) schelden [DC 47 (1972)] III-1-4
schemering, valavond aan gens avond: aagoans aovent (Margraten) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel schenkel: sjinkel (Margraten) schenkel, deel van varkenspoot III-2-3