e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snauwen, grauwen snauwen: sjnauwe (Margraten) snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
sneeuwbui sneeuwbui: sjniebuuj (Margraten) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: schnieë (Margraten) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: schnie (Margraten), sjnie (Margraten), sjnîê (Margraten) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snijbloem snijbloem: šnieəblom (Margraten) snijbloem III-2-1
snor knevel: knēvĕl (Margraten), snor: šnor (Margraten) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1
soep sop: sop (Margraten) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soep van ingewanden trijpsoep: trip-sop (Margraten) Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] III-2-3
soepkip gekookte hoen: gekoukte hoon (Margraten) kip in water gekookt [N 37 (1971)] III-2-3
sok sok: ich loap altied op mien sökke as ich heim bin (Margraten) Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3