32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (Q192p Margraten),
vaste riester:
vaste rēstǝr (Q192p Margraten),
verstelbare riester:
vǝrštę ̞lbārǝ [riester] (Q192p Margraten)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
32650 |
strijkplaat |
strijkplaat:
štrī.kplāt (Q192p Margraten),
strijkstuk:
štrī.kštøk (Q192p Margraten)
|
Achter aan het strijkbord werd soms, vooral als men met een brede voor ploegde waarbij de aarde minder werd omgekeerd, een verstelbare ijzeren lat of plaat aangebracht, die over de losgeploegde voor strijkend, ervoor zorgde dat deze niet in de ploeggeul terugviel. [N 11, 38 add.; N 11A, 138b add.; monogr.]
I-1
|
22085 |
stro |
struu:
štrȳi̯ǝ (Q192p Margraten)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
33715 |
stronk, boomstronk |
vot:
vot (Q192p Margraten)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
storkel:
sjturrekele (Q192p Margraten)
|
koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)]
I-7
|
18106 |
strontje |
war:
wVr (Q192p Margraten)
|
III-1-2
|
25574 |
strooien |
strooien:
štrø̜i̯ǝ (Q192p Margraten)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
22041 |
strooisel |
strooistruu:
štrø̜i̯štryǝ (Q192p Margraten)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
greumelenvla:
grummele vla (Q192p Margraten)
|
Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20956 |
stroop |
siroop:
šruǝp (Q192p Margraten),
zeem:
zēm (Q192p Margraten)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|