20427 |
tweeling |
tweeling:
twii̯leŋ (Q192p Margraten)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4]
I-12
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (Q192p Margraten),
ūu̯i̯ǝr (Q192p Margraten)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
22874 |
uit (voetbal) |
buiten:
boete (Q192p Margraten)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
32709 |
uiteenploegen |
op twee voren varen:
op twīǝ vǭrǝ vãrǝ (Q192p Margraten),
op twee zijden varen:
op twīǝ zii̯ǝ vãrǝ (Q192p Margraten),
vaneenaf ploegen:
vanē ̞nāf [ploegen] (Q192p Margraten),
vaneenaf slaan:
vanē ̞nãfšlōǝn (Q192p Margraten),
vaneenaf varen:
vanē ̞nāf ˲vãrǝ (Q192p Margraten),
vaneenaf werpen:
vanē ̞nãf wɛrǝpǝ (Q192p Margraten)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
32967 |
uitkomen |
kijnen:
kēǝnǝ (Q192p Margraten)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
32416 |
uitspannen |
afspannen:
āfšpanǝ (Q192p Margraten)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flat:
flat (Q192p Margraten),
koeflat:
kōflat (Q192p Margraten)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q192p Margraten),
zeik:
zēk (Q192p Margraten)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q192p Margraten),
zeiken:
zēkǝ (Q192p Margraten)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
22465 |
vaandel |
drap (<fr.):
In: Veldeke, jg. 38 (1963), nr. 211, p. 88 - voetnoot 17.
drapees ømv.ŋ (Q192p Margraten)
|
Vaandel, fr. drapeau.
III-3-2
|