30332 |
vensterluiken |
slagen:
šlē̜x (Q192p Margraten
[(enkelvoud: šlāx)]
)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
21412 |
verhaal |
verhaal:
verhaol (Q192p Margraten)
|
verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
22507 |
verjaardag |
verjaardag:
verjaordaag (Q192p Margraten),
verjoärdaag (Q192p Margraten)
|
Hij was gisteren jarig, maar ik ... zn hele verjaardag vergeten. [DC 45 (1970)]
III-3-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrii̯ə (Q192p Margraten)
|
vrijen [DC 38 (1964)]
III-2-2
|
18074 |
verkouden |
verkouden:
ich bin verkawwe (Q192p Margraten)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich höb n kaw (Q192p Margraten),
snop:
ich höb de sjnoep (Q192p Margraten),
sjnoep (Q192p Margraten)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleze (Q192p Margraten, ...
Q192p Margraten)
|
verliezen [DC 38 (1964)]
III-3-1, III-3-2
|
17625 |
verstandskies |
baktand:
bàktānt (Q192p Margraten),
oogtand:
augtānt (Q192p Margraten)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32577 |
verteerde mest |
korte mest:
kǫrtǝ [mest] (Q192p Margraten),
rotte mest:
rǫtǝ [mest] (Q192p Margraten),
zamigheid:
zǭǝmexhē ̞t (Q192p Margraten)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
sjtooke (Q192p Margraten)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|