e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

Gevonden: 1565
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bontmantel bontjas: boontjas (Margraten) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog pijlenboog: piləbə.ch (Margraten) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: bom (Margraten), boum (Margraten) boom [DC 35 (1963)], [RND] III-4-3
boomgaard fruitwei: frø̄t[wei} (Margraten) I-7
boomkruin kruinrand: kroonrand  kroeənrant (Margraten) boomkroon III-4-3
boomleeuwerik leeuwerik: liewərik (Margraten) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boomstronk vot: vot (Margraten) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boon, algemeen bonen: bunǝ (Margraten), būǝnǝ (Margraten), boon: booëne (Margraten), būǝn (Margraten) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boordenknoopje bandjesknoopje: bändsjesknupke (Margraten) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
bos bos: bøš (Margraten) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8