24392 |
vlinder |
pepel:
pe.pəl (Q192p Margraten),
peepel (Q192p Margraten)
|
vlinder [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondedjuke (Q192p Margraten)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloë (Q192p Margraten),
vlootje:
vluuëkes (dim.mv.) (Q192p Margraten)
|
vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlu:
vluu (Q192p Margraten),
vlun:
vluuë (mv.) (Q192p Margraten),
vlyə (mv.) (Q192p Margraten)
|
vlo || vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄i̯s (Q192p Margraten)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
19277 |
vlug |
vlot:
flot (Q192p Margraten)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
33412 |
voederbak voor de kippen |
trogje:
trø̜̄xskǝ (Q192p Margraten),
voerbak:
vōrbak (Q192p Margraten)
|
De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d]
I-6
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
krōtǝ (Q192p Margraten),
krōǝtǝ (Q192p Margraten),
voerkroten:
vōrkrōtǝ (Q192p Margraten)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
vōrǝ (Q192p Margraten)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
33268 |
voederwikke |
haverwikke:
hāvǝrwekǝ (Q192p Margraten),
voederwikke:
vōrwekǝ (Q192p Margraten),
wikke(n):
wekǝ (Q192p Margraten),
wikǝ (Q192p Margraten)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|