e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Margraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vriend vriend: vrønt (Margraten) vriend(in) [RND] III-3-1
vriesweer vriesweer: vrees wèer (Margraten) vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx bakken: bakke (Margraten), vriezen: vreeze (Margraten) vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vroedvrouw wijsvrouw: wijsvrouw (Margraten) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] III-2-2
vroegmis vroegmis: vrø.mɛs (Margraten) vroegmis [RND] III-3-3
vrouw vrouw: vro.uw (Margraten), vroͅu (Margraten) vrouw [RND], [RND] III-3-1
vrouw, vrouwspersoon vrouw: vrouw (Margraten) vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vrouwelijk kalf vaars: vīrš (Margraten) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk lam germpje: gɛrmkǝ (Margraten) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is vol rind: vǫl rent (Margraten) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11